§1.2 Niet ieder inkomen is hetzelfde

§1.2 Niet ieder inkomen is hetzelfde
H1 Inkomen en welvaart
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

§1.2 Niet ieder inkomen is hetzelfde
H1 Inkomen en welvaart

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik op 1.1

Slide 2 - Tekstslide

Inkomen uit arbeid
Inkomen uit bezit
Overdrachtsinkomen

Slide 3 - Sleepvraag

Voorbeelden van primaire inkomens zijn:
A
loon, huur en WW-uitkering
B
winst, rente en huur
C
Wlz-uitkering, AOW-uitkering en WW-uitkering.
D
AOW-uitkering, pacht en loon

Slide 4 - Quizvraag

Een doelgroep is:
A
alle keepers bij balsporten
B
Een groep mensen die hetzelfde doel hebben
C
Een groep mensen die dezelfde kenmerken hebben
D
Alle mensen die zorgen voor een goed doel

Slide 5 - Quizvraag

Inkomen in natura
Inkomen uit bezit
Inkomen uit arbeid
Overdrachtsinkomen
Kleedgeld
Spullen of goederen
Rente
Winst

Slide 6 - Sleepvraag

§1.2 Niet ieder inkomen is hetzelfde
Theorie

Slide 7 - Tekstslide

Lesdoelen
Je leert in deze paragraaf:
• wat het verschil is tussen bruto, netto en besteedbaar inkomen
• hoe je een stijging of daling berekent met een groeifactor
• wat oorzaken kunnen zijn van inkomensverschillen
• hoe je uit een grafiek de inkomensverschillen kunt aflezen

Slide 8 - Tekstslide

Bruto- en nettoloon
  • Brutoloon = afgesproken loon met werkgever 
  • Nettoloon = brutoloon - (loonbelasting + sociale premies) 
    Je nettoloon wordt op je bankrekening gestort.

  • TIP: BRUTOLOON IS ALTIJD HOGER DAN NETTOLOON

Slide 9 - Tekstslide

Welk inkomen?

Slide 10 - Tekstslide

Soorten inkomen
Modaal inkomen =
het meest voorkomende inkomen in ons land. zo'n €2.250 euro per maand. 

Minimum inkomen =
bedrag dat iemand minimaal moet verdienen = sociaal minimum (dit is de helft van het modaal inkomen)

Slide 11 - Tekstslide

Formule blz. 15
Let op! 
Als er in de opdracht staat: bereken met de groeifactor, dan MOET je die gebruiken. 

Slide 12 - Tekstslide

Formule blz. 15
De groeifactor is eigenlijk het % delen door 100 + 1

Bij 2,5 > 0,025 + 1 = 1,025

Slide 13 - Tekstslide

Verandering van inkomen
Berekeningen met een groeifactor:
Voorbeeld: loonstijging 1,2%
1,2% erbij = 100% + 1,2% = 101,2%

De groeifactor is: 101,2 ÷ 100 = 1,012
Nieuwe loon: € 1.725 × 1,012 = € 1.745,70



Slide 14 - Tekstslide

Pak je rekenmachine
Voorbeeld: Je loon van €1.725 daalt met 3%.
Wat is de groeifactor?


Slide 15 - Tekstslide

Pak je rekenmachine
Voorbeeld: Je loon van €1.725 daalt met 3%.
Wat is de groeifactor?
100% - 3% = 97%

De groeifactor is: 97 ÷ 100 = 0,97

Nieuwe loon: € 1.725 × 0,97 = € 1.673,25

Slide 16 - Tekstslide

Pak je rekenmachine
Voorbeeld: Je loon van €1.725 daalt met 3%.
De groeifactor is: 97 ÷ 100 = 0,97

Wat is je nieuwe loon?


Slide 17 - Tekstslide

Pak je rekenmachine
Voorbeeld: Je loon van €1.725 daalt met 3%.
De groeifactor is: 97 ÷ 100 = 0,97

Wat is je nieuwe loon?

Nieuwe loon: € 1.725 × 0,97 = € 1.673,25

Slide 18 - Tekstslide

Aan het werk!
Maken:
Paragraaf 1.2 – opgaven 1 t/m 10
Verplicht: 2, 4, 5 en 6

- Berg je iPad op
- Pak je schrift, pen en boek
- Klaar? Kom bij me langs, dan checken we je antwoorden!

Slide 19 - Tekstslide

Inkomensverschillen

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Inkomensverschillen in beeld

Slide 22 - Tekstslide

Kleine en grote inkomensverschillen

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht 10

Slide 24 - Tekstslide

Vragen
Kan je de theorie toepassen?

Slide 25 - Tekstslide

Netto inkomen is inkomen nadat ____ er is afgehaald:
A
aftrekposten
B
belastingen en premies
C
bruto-uitkeringen (pensioen, WW, ezv)
D
heffingskorting

Slide 26 - Quizvraag

De inkomensverschillen bij Janet zijn ....... dan bij Jos
A
kleiner
B
groter

Slide 27 - Quizvraag

Wat wordt met inkomensverschillen bedoeld?
A
dat je salaris steeds kan veranderen
B
verschillen in inkomen
C
verschillen in salaris tussen verschillende beroepen
D
verschillen tussen uitgaven en inkomsten

Slide 28 - Quizvraag

Wat is geen voorbeeld van oorzaken voor inkomensverschillen
A
Leeftijd en ervaring
B
Opleiding en scholing
C
Verantwoordelijkheid
D
Normen en waarden

Slide 29 - Quizvraag

Maak van onderstaande zin een economisch juiste tekst door het juiste woord te kiezen.
Kies uit de woorden die tussen haakjes staan.
Als de inkomensverschillen kleiner worden, verandert Lorenzcurve b in ...... (Lorenzcurve a / Lorenzcurve c ).

Slide 30 - Open vraag

Aan het werk!
Maken:
Paragraaf 1.2 – opgaven 1 t/m 10
Verplicht: 2,5,8,9,10

- Berg je iPad op
- Pak je schrift, pen en boek
- Klaar? Kom bij me langs, dan checken we je antwoorden!

Slide 31 - Tekstslide

Afsluiten

Slide 32 - Tekstslide


Leerdoelen waren voor mij duidelijk.
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll

Kan je het verschil uitleggen tussen bruto, netto en
besteedbaar inkomen.
Ja
Nee
Ik moet hier nog op studeren

Slide 34 - Poll

Kan je met een groeifactor een stijging of daling
berekenen.
Ja
Nee
Ik moet hier nog op studeren

Slide 35 - Poll

Kan je oorzaken noemen van inkomensverschillen.
Ja
Nee
Ik moet hier nog op studeren

Slide 36 - Poll

Kan je uit een Lorenzcurve aflezen hoe de inkomens in
een land verdeeld zijn.
Ja
Nee
Ik moet hier nog op studeren

Slide 37 - Poll

Extra uitleg
Kijk voor meer uitleg de volgende video's

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Video

Slide 40 - Video

Slide 41 - Video