In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Stijlfiguren!
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoelen
Taalgebruik:
- Je weet wat stijlfiguren zijn en waarom een schrijver die gebruikt.
- Je kunt verschillende soorten stijlfiguren benoemen:
herhaling, opsomming, tegenstelling, eufemisme, overdrijving, understatement, ironie en sarcasme.
Slide 2 - Tekstslide
Welk stijlfiguur?
A
paradox
B
ironie
C
tegenstelling
D
sarcasme
Slide 3 - Quizvraag
Ironie is het zelfde als sarcasme
A
waar
B
niet waar
C
D
Slide 4 - Quizvraag
Sarcasme en ironie
Sarcasme en ironie zijn beide vormen van spot. Vaak zeg of schrijf jje dan het tegenovergestelde van wat je bedoelt.
Slide 5 - Tekstslide
Jij stond zeker achteraan toen de intelligentie werd uitgedeeld
A
Ironie
B
Sarcasme
C
Understatement
D
Overdrijving
Slide 6 - Quizvraag
Sarcasme
Harde, bijtende spot die veel verder gaat dan ironie.
Slide 7 - Tekstslide
Welk stijlfiguur herken je?
Ik ben dom, lomp en famous!
A
herhaling
B
opsomming
C
sarcasme
D
ironie
Slide 8 - Quizvraag
Sarcasme
Sarcasme is een stijlfiguur dat heel dicht bij ironie ligt.
Er is een verschil tussen sarcasme en ironie. Sarcasme is bijtende spot en ironie is milde spot. Wie het heeft over een sarcastische uitlating, spreekt in de eerste plaats over een uiting van grove, bijtende spot, van bitter woordgeweld, van agressie. Het effect van sarcasme is intenser en directer dan dat van ironie.
Slide 9 - Tekstslide
Sarcasme
Sarcasme (sarkatzoo = knarsen, verscheuren) is bijtende spot, bitterder en scherper van toon dan ironie.
-> Steek in de rug
Slide 10 - Tekstslide
Welk stijlfiguur herken je?
We moeten rennen, springen, vliegen, duiken, vallen, opstaan en weer doorgaan!
A
ironie
B
herhaling
C
opsomming
D
sarcasme
Slide 11 - Quizvraag
Goh, de vorige keer had je een betere smoes toen je te laat kwam..
A
Overdrijving
B
Eufemisme
C
Ironie
D
Sarcasme
Slide 12 - Quizvraag
Welk stijlfiguur herken je?
Voor de radio heb jij wel een mooi gezicht.
A
sarcasme
B
ironie
C
opsomming
D
herhaling
Slide 13 - Quizvraag
'Wat fijn dat je mijn telefoon hebt laten vallen', zegt het meisje boos.
A
Hyperbool
B
Ironie
C
Herhaling
D
Sarcasme
Slide 14 - Quizvraag
'Heel flink van je om de zaak te verraden.' Hierin herken je:
A
ironie
B
sarcasme
C
cynisme
D
litotes
Slide 15 - Quizvraag
"Natuurlijk mag je tijdens de uitleg naar de wc." Zegt de docent met een glimlach.
A
Sarcasme
B
Hyperbool
C
Ironie
D
Understatement
Slide 16 - Quizvraag
Verschil ironie en sarcasme
Ironie: pijnlijke humor, die niet kwetsend bedoeld is.
Sarcasme: pijnlijke humor, die juist wél kwetsend bedoeld is!
Geen duidelijke grens te trekken tussen ironie en sarcasme. Ook is dit vaak persoonlijk, maar het gaat om de bedoeling van de spreker!
Slide 17 - Tekstslide
Sarcasme
Bijtende spot, bitterder en cynischer dan ironie
"Je moet vooral zó doorwerken, dan kom je er in ieder geval".