De twee Duitse broers Jacob en Wilhelm Grimm waren er niet op uit kinderharten te veroveren. Ze deden onderzoek naar taal en folklore en verzamelden jarenlang mondeling overgeleverde sprookjes om het Duitse cultureel erfgoed te bewaren.
De eerste editie van hun verzameling sprookjes uit 1812 las niet lekker weg. Het taalgebruik was droog en academisch, en het boek had een lang voorwoord en talloze voetnoten. Het werk werd slecht ontvangen in academische kringen, maar tot grote verbazing van de broers was het Duitse volk bijzonder enthousiast.
Vooral kinderen waren dol op de verhalen. De gebroeders Grimm hadden hier gemengde gevoelens over.
Ze stonden in dubio: moesten ze nog wel streven naar academische erkenning, of was het een beter plan de sprookjes kindvriendelijker te maken, zodat ze munt konden slaan uit hun levenswerk?
Geldgebrek maakte de beslissing eenvoudiger, en de broers beseften gaandeweg dat hun sprookjes wel eens een uitweg uit de armoede konden zijn. Toen ze in 1815 de tweede editie wilden uitgeven, vond Jacob dat ze het boek eerst moesten bewerken. Dat zou de verkoop stimuleren, want wie de eerste uitgave had, had dan ook eenreden om de tweede te kopen.
40 jaar lang bewerkten de broers de verhalen. In de loop van zeven uitgaven werden de sprookjes van de gebroeders Grimm verlevendigd, terwijl heikele thema’s als zwangerschap, geweld en incest eruit werden gehaald.....