5.1 en 5.2 Erfelijkheid VWO 4





Genetica
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les





Genetica

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Je kunt omschrijven wat het fenotype en het genotype van een organisme is.
Je kunt omschrijven wat DNA - sequentie, genexpressie en epigenetica betekenen.
Je kunt uitleggen dat een fenotype tot stand komt door het genotype en de invloed van milieufactoren.

Slide 2 - Tekstslide

Genotype: alle erfelijke informatie die vast staat in het DNA/chromosomen.

Fenotype: hoe het genotype tot uiting komt (méér dan 'uiterlijk')

Slide 3 - Tekstslide

Genotype
  • In élke cel van je lichaam is dezelfde erfelijke informatie aanwezig (alleen niet in cellen zonder kern: rode bloedcellen)
  • Mensen hebben in elke lichaamscel 46 chromosomen (23 paren, want er zijn steeds twee dezelfde vorm chromosomen)
  • Een stukje DNA waar informatie staat over één bepaalde eigenschap = GEN


Slide 4 - Tekstslide

Type oorlel - wordt bepaald door een gen = een genetische eigenschap

Slide 5 - Tekstslide

Tongrollen

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Wat heb jij?

Slide 8 - Tekstslide

Fenotype
  • Fenotype: alle waarneembare eigenschappen van een organisme (ook leervermogen, renvermogen, etc). Méér dan alleen 'uiterlijk'.
  • Je kunt je fenotype aanpassen (kapper, tatoeage, plastisch chirurg).
  • Deze aanpassingen geef je niet door aan je nakomelingen.

Slide 9 - Tekstslide

0

Slide 10 - Video

dus...
Genotype + Milieu --> Fenotype

Slide 11 - Tekstslide

Erfelijke informatie (DNA) is uniek(?)

Slide 12 - Tekstslide

Thema 2 in 5 havo:
dna sequentie?

Slide 13 - Tekstslide

46 chromosomen van de mens = 46 DNA-moleculen

Slide 14 - Tekstslide

44 autosomen   +      2 geslachtschromosomen (heterosomen)
                                       XY = man  XX = vrouw

Slide 15 - Tekstslide

Diploïd haploïd
Lichaamscellen zijn diploïd:
de chromosomen zijn aanwezig in paren.

Geslachtscellen (gameten) zijn haploïd:
de chromosomen komen alleen in enkelvoud voor.
Lichaamscel zoals een spiercel:
Geslachtscel zoals een eicel:

Slide 16 - Tekstslide

Gen
Een stukje DNA dat de code voor een  erfelijke eigenschap draagt noemen we een GEN.
Allel = invulling van gen.
Voorbeeld van erfelijke eigenschappen:
haarkleur (blond, zwart, rood)
haarstijl (krullend of steil)
oogkleur (blauw, bruin, groen)

Slide 17 - Tekstslide

Genen
Voor elke erfelijke eigenschap geldt:
Je hebt 1 gen van je moeder en 1 gen van je vader gekregen

Slide 18 - Tekstslide

Een baby is dus een mix van 2 sets van 23 chromosomen
De moeder heeft voor elke erfelijke eigenschap 2 genen. Ze geeft er maar 1 door in haar eicel van elke eigenschap.
De vader heeft dit ook. 

Een baby is dus een mix van de genen.

Slide 19 - Tekstslide

Welke term wordt beïnvloed door zowel je DNA als je milieu?
A
genotype
B
fenotype
C
chromosomen
D
genexpressie

Slide 20 - Quizvraag

Een allel is een variant van een
A
basepaar
B
nucleotide
C
gen
D
chromosoom

Slide 21 - Quizvraag

Alle uiterlijk waarneembare kenmerken van een individu noemen we
A
de erffactor
B
het genotype
C
het fenotype
D
epigenetica

Slide 22 - Quizvraag

Dit plaatje is nodig voor de volgende vraag.

De allelen in het onderste paar zijn .................. ?

Slide 23 - Tekstslide

Het onderste paar van het vorige plaatje was
A
recessief
B
homozygoot
C
dominant
D
heterozygoot

Slide 24 - Quizvraag

Welke omschrijving hoort (het best) bij de plaats van het vraagteken?
A
Chromosomenpaar
B
Allelenpaar
C
Genenpaar
D
Zowel genen- als allelenpaar

Slide 25 - Quizvraag

Genetica/erfelijkheidsleer
Genen worden met "letters" aangegeven.
Je hebt twee genen voor bijvoorbeeld haarkleur, want je hebt er 1 gehad van moeder en 1 van vader: je zegt dan dat je twee ALLELEN hebt voor haarkleur.

Dominant allel:    HOOFDLETTER (b.v. een A)

Recessief allel:    kleine letter (b.v. een a)

Slide 26 - Tekstslide

Heterozygoot
  • Twee verschillende uitingen van de allelen.
  • Het dominante allel (krulend haar) komt tot uiting.
  • Het recessieve allel (steil haar) komt niet tot uiting, maar het allel kan wel doorgegeven worden aan zijn kinderen.

Slide 27 - Tekstslide

  • Welke eigenschap is waarschijnlijk dominant bij deze kruising?
  • Schrijf de letters bij deze kruising.
  • Waar staan de P en de F1 voor?
vertoont

Slide 28 - Tekstslide

Welke eigenschap komt tot uiting bij een heterozygoot allelenpaar?
A
de dominante eigenschap
B
de recessieve eigenschap

Slide 29 - Quizvraag

2 gelijke allelen (genen) voor een eigenschap noemen we:
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Dominant
D
Recessief

Slide 30 - Quizvraag

Aa kan je ook wel omschrijven als:
A
Homozygoot dominant
B
Heterozygoot
C
Homozygoot recessief
D
Heterozygoot dominant

Slide 31 - Quizvraag

Een dominant gen komt altijd tot uitdrukking in het fenotype?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 32 - Quizvraag