Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Herh. TV 8-2-24 1.2 Zinsontleding
Taalverzorging 1.2 - Zinsontleding
1 / 27
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
MBO
Studiejaar 3
In deze les zitten
27 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Taalverzorging 1.2 - Zinsontleding
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we vandaag doen?
zinsontleding, onderwerp tot bijwoordelijke bepaling
Slide 2 - Tekstslide
Zinsontleding
Persoonsvorm
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
Slide 3 - Tekstslide
1. Persoonsvorm
De persoonsvorm is de vorm van het werkwoord dat wordt bepaald door het onderwerp van de zin.
Een zin heeft
altijd
een persoonsvorm!
Je kunt de
persoonsvorm
op 3 manieren vinden:
Tijdsproef
Getalsproef
Zin vragend maken
Slide 4 - Tekstslide
1. Persoonsvorm
Tijdsproef
: Verander de zin van tijd
Hij
loopt
vandaag naar school - Hij
liep
vandaag naar school
Getalsproef
: Verander in de zin meervoud/enkelvoud
Hij
loopt
vandaag naar school - Wij
lopen
vandaag naar school
Zin vragend maken:
Verander de zin in een vraagzin
Hij
loopt
vandaag naar school -
Loopt
hij vandaag naar school?
Slide 5 - Tekstslide
Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?
Zij gaat morgen met de fiets naar school.
Slide 6 - Open vraag
Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?
Morgen moeten de jongens na school werken.
Slide 7 - Open vraag
2. Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden uit een zin.
De persoonsvorm en (eventueel) andere vormen van werkwoorden waarmee de persoonsvorm een
samenhangend geheel vormt.
Hij
is
vandaag naar school
gelopen
.
Slide 8 - Tekstslide
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Hij heeft een appel gegeten.
A
Hij
B
heeft
C
heeft gegeten
D
heeft een appel gegeten
Slide 9 - Quizvraag
Wil je mij de ketchup even doorgeven?
Het werkwoordelijk gezegde is:
A
Wil
B
doorgeven
C
Wil geven
D
Wil doorgeven
Slide 10 - Quizvraag
Wie heeft mijn scooter gerepareerd?
werkwoordelijk gezegde =
A
Wie
B
heeft
C
heeft gerepareerd
D
mijn scooter
Slide 11 - Quizvraag
3. Onderwerp
Om het onderwerp te vinden, kun je de volgende vraag te stellen:
Onderwerp: wie/wat + (werkwoordelijk)
gezegde?
Hij
is
vandaag naar school
gelopen
.
Slide 12 - Tekstslide
Wat is het onderwerp?
Caro legt het onderwerp uit.
A
Caro
B
legt
C
het onderwerp
D
uit
Slide 13 - Quizvraag
Wat is het onderwerp?
Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin
Slide 14 - Quizvraag
4. Lijdend voorwerp
Wie/wat + gezegde + onderwerp
Een lijdend voorwerp is een zinsdeel dat de handeling ondergaat.
Een lijdend voorwerp kan een zelfstandig naamwoord zijn (fiets, een maisje, Anna)
Een woordgroep met een zelfstandig naamwoord als kern (haar nieuwe kleren)
Of een persoonlijk voornaamwoord (mij, je, haar, hem, etc)
Wim
zag
het journaal.
Slide 15 - Tekstslide
Wat is het lijdend voorwerp?
Hij heeft een glas.
Slide 16 - Open vraag
Wat is het lijdend voorwerp?
Bart ziet Marieke daar lopen.
Slide 17 - Open vraag
5. Meewerkend voorwerp
'Aan wie' of 'Voor wie' + onderwerp + gezegde (+ lijdend voorwerp)
Dit zinsdeel werkt mee om de handeling mogelijk te maken.
Het meewerkend voorwerp begint vaak met het voorzetsel 'aan' of 'voor'. Als het niet al in de zin staat, kun je het er meestal wel voorzetten.
Zij
geeft
altijd
geld
aan de Hartstichting
.
Slide 18 - Tekstslide
Wat is het meewerkend voorwerp?
Hij heeft hun straf gegeven.
Slide 19 - Open vraag
Wat is het meewerkend voorwerp?
Ik gaf haar een kus.
Slide 20 - Open vraag
6. Bijwoordelijk bepalingen
Deze noemen we ook wel de 'prullenbak'. Alles wat je overhoudt, noem je de bijwoordelijke bepaling.
Een bijwoordelijke bepaling beschrijft: tijd, plaats, richting, reden, hoeveelheid.
Geeft antwoord op de vragen: wanneer, waar, waarheen, waarom, hoe, hoeveel.
Gisteren
ging
ik
fietsend
naar school
.
Slide 21 - Tekstslide
Bijwoordelijke bepaling
"Hij is op de fiets gekomen."
Slide 22 - Open vraag
Bijwoordelijke bepaling
"Met zijn zakmes sneed hij het brood."
Slide 23 - Open vraag
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
Bijwoordelijke bepaling
Gisteren
bracht
ze
een goed boek
voor mij
mee.
Slide 24 - Sleepvraag
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
Marjan
had
een mooi gedicht
voor haar opa
geschreven.
Slide 25 - Sleepvraag
Zinsontleding
Persoonsvorm
: Maak de zin vragend, getalsproef, tijdsproef
Werkwoordelijk gezegde
: Alle werkwoorden uit de zin
Onderwerp
: Wie/wat + gezegde
Lijdend voorwerp
: Wie/wat + onderwerp + gezegde
Meewerkend voorwerp
: Aan wie of Voor wie + onderwerp + gezegde (+ lijdend voorwerp)
Bijwoordelijke bepaling
: Tijd, plaats, richting, reden, hoeveelheid. Geeft antwoord op de vragen wanneer, waar, waarheen, waarom, hoe, hoeveel.
Slide 26 - Tekstslide
Aan de slag
1.3 Enkelvoudige en samengestelde zinnen. Opdracht 1 en 2
Maak de oefentoets van TV H1
Maak de opzet voor jouw presentatie
doel en publiek
onderwerp en 3 deelonderwerpen
Slide 27 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Zinsontleding 3F
Februari 2024
- Les met
28 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 3
Taalverzorging: 1.2 Zinsontleding
December 2023
- Les met
33 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 3
Zinsontleding 3F
Mei 2024
- Les met
31 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 3
Zinsontleden
13 dagen geleden
- Les met
31 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t, mavo, havo
Leerjaar 1,2
Zinsontleding
Juni 2023
- Les met
36 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
M2: herhaling zinsontleding
November 2022
- Les met
32 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo g
Grammatica: zinnen ontleden
Oktober 2023
- Les met
40 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
Herhaling zinsontleding; wwg, ond, lv, mv, bwb - opdrachten h3a
Maart 2020
- Les met
35 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3