persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Doel van vandaag

Je kan aan het einde van de les de  bezittelijke voornaamwoorden in het Duits gebruiken. 

Bezittelijk voornaamwoord: 

Bezittelijke voornaamwoorden geven een bezit aan: 

het is van iemand. Je zet de bezittelijke voornaamwoorden voor zelfstandige naamwoorden, op de plek van de lidwoorden der/die/das of ein/eine.

Persoonlijk voornaamwoord

Persoonlijke voornaamwoorden zijn woorden die personen benoemen in een zin zonder daarbij de naam te noemen.

Zoals je hebt gemerkt, hebben wij voor elk persoon een bezittelijk voornaamwoord:

ENKELVOUD

ik - mijn - mein

jij - jouw - dein

hij - zijn - sein  

zij - haar - ihr

het - zijn - sein

Zoals je hebt gemerkt, hebben wij voor elk persoon een bezittelijk voornaamwoord.

MEERVOUD:

wij - ons/onze - unser

jullie - jullie - euer

zij - hun - ihr

u - uw - Ihr

Bijvoorbeeld:

Dit is mijn auto.                        Das ist mein Auto.

Ik koop een auto.                     Ich kaufe ein Auto.

Jullie hond is oud.                   Euer Hund ist alt.

Jullie hebben een hond.       Ihr habt einen Hund.

persoonlijk voornaamwoord

ich                         ik

du                          jij

er/sie/es             hij/zij/het

wir                         wij

ihr                          jullie

sie/Sie                 zij/U

bezittelijk voornaamwoord

mein_                          mijn

dein_                            jouw

sein_/ihr_/sein_    zijn/haar/zijn

unser_                        ons/onze

euer_                           jullie

ihr_/Ihr_                      hun/uw

bezittelijke voornaamwoorden veranderen mee met ein/eine!

ein Vater       -> mein Vater

eine Mutter -> meine Mutter

probeer: Ich suche..........(mijn) Buch.

probeer: Ich suche..........(mijn) Tasche.

probeer: Ich suche..........(jouw) Tasche.

probeer: Ich suche..........(onze) Tasche.

probeer: Ich suche..........(jullie) Taschen.

probeer: Ich suche..........(uw) Taschen.

Opdracht 

Pak je schrift en beschrijf de dingen op je tafel en in je tas in het Duits. Maak ongeveer 5 zinnetjes. Doe daarna hetzelfde met de spullen van degene naast je.

Maak hierbij gebruik van bezittelijke en persoonlijke voornaamwoorden. 

Noem vijf bezittelijke of persoonlijke voornaamwoorden.