lidwoorden lj 1

Lidwoorden

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lidwoorden

Slide 1 - Tekstslide

In het Engels gebruik je 3 lidwoorden

- a (een)
- an (een)
- the (de/het)
Net als in het Nederland:
"de/het" en "een"

Maar in het Engels moet je goed luisteren naar de KLANK

Behalve bij "the". Dat is het lidwoord dat je altijd kan gebruiken 

Slide 2 - Tekstslide

Wanneer gebruik je "a"?
Als het volgende woord begint met een medeklinker OF een medeklinker KLANK?
Wat is dat? Sommige woorden beginnen met een klinker maar spreek je toch anders uit...

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeelden met "a"
a table
a pencil
a cup

maar ook:
a university (Joeniversity)
a European country (Joeropean country)

Slide 4 - Tekstslide

Wanneer gebruik je "an"?
Als het volgende woord begint met een klinker OF een klinker KLANK?
Wat is dat? Sommige woorden beginnen met een klinker maar spreek je toch anders uit...

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeelden met "an"
an apple
an egg
an exciting incident

maar ook...
an hour (an our)
an honest opinion (an onest opinion)

Slide 6 - Tekstslide

kies het juiste lidwoord:
I really want .... cup of tea
A
an
B
a

Slide 7 - Quizvraag

kies het juiste lidwoord:
I have .... aunt who lives in Amsterdam
A
a
B
an

Slide 8 - Quizvraag

kies het juiste lidwoord:
Do you have ... iPhone?
A
an
B
a

Slide 9 - Quizvraag

No, I have ..... Android phone
A
an
B
a

Slide 10 - Quizvraag

kies het juiste lidwoord:
He wants to be ... YouTuber
A
a
B
an

Slide 11 - Quizvraag

kies het juiste lidwoord:
At my school, we have to wear ... uniform
A
a
B
an

Slide 12 - Quizvraag

That is ..... incredible song!
A
an
B
a

Slide 13 - Quizvraag

I don't like ..... ugly bag
A
an
B
a

Slide 14 - Quizvraag

Maak een zin met a of an:
Ik wil een laptop

Slide 15 - Open vraag

Maak een zin met a of an:
Jij hebt een appel

Slide 16 - Open vraag

Maak een zin met a of an:
Mijn broer heeft een kleine auto

Slide 17 - Open vraag

Maak een zin met a of an:
Zij heeft een geweldig (amazing) feestje

Slide 18 - Open vraag

Maak een zin met a of an:
Ik heb een nichtje (cousin)

Slide 19 - Open vraag