Grammatica blok 4 - 2KGT
1 / 14
Lesduur is: 50 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Het meewerkend voorwerp...
A
aan wie of voor wie + wg + ow + lv
B
wie + gezegde + onderwerp
C
wat + gezegde + onderwerp
D
is altijd een voorwerp
Slide 3 - Quizvraag
Wat is het meewerkend voorwerp?
De docent heeft mij de betekenis van het meewerkend voorwerp uitgelegd
De docent heeft mij de betekenis van het meewerkend voorwerp uitgelegd
A
De docent
B
de betekenis
C
het meewerkend voorwerp
D
mij
Slide 4 - Quizvraag
Wat is het meewerkend voorwerp?
De makelaar geeft de sleutels aan de nieuwe bewoner.
De makelaar geeft de sleutels aan de nieuwe bewoner.
A
de makerlaar
B
geeft
C
de sleutels
D
aan de nieuwe bewoner
Slide 5 - Quizvraag
Wat is het meewerkend voorwerp?
De boer geeft de paarden hooi.
De boer geeft de paarden hooi.
A
De boer
B
geeft
C
de paarden
D
hooi
Slide 6 - Quizvraag
Slide 7 - Tekstslide
Zij heeft aan hem verkering gevraagd.
Het persoonlijk voornaamwoord is /
de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
Het persoonlijk voornaamwoord is /
de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
Zij, aan
C
hem
D
zij, hem
Slide 8 - Quizvraag
Ik heb ze van Madelon geleend.
het persoonlijk voornaamwoord is / de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
het persoonlijk voornaamwoord is / de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
ik
B
ze
C
Madelon
D
ik / ze
Slide 9 - Quizvraag
Zij kamt haar haar voor de spiegel.
Het persoonlijk voornaamwoord is... /
De persoonlijke voornaamwoorden zijn...
Het persoonlijk voornaamwoord is... /
De persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
Zij, haar
C
Zij, haar, haar
D
haar
Slide 10 - Quizvraag
Slide 11 - Tekstslide
Zij kamt haar haar voor de spiegel.
Het bezittelijk voornaamwoord is / de bezittelijke voornaamwoorden zijn...
Het bezittelijk voornaamwoord is / de bezittelijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
(1e) haar
C
Zij, (1e) haar, (2e) haar
D
(2e) haar
Slide 12 - Quizvraag
Wat is het bezittelijk voornaamwoord?
Hoe heb jij jouw toets gemaakt?
Hoe heb jij jouw toets gemaakt?
A
heb
B
jij
C
jouw
D
toets
