Je kunt uitleggen hoe osmose werkt.
Je kent de molecuulformules van glucose, zuurstof, water en koolstofdioxide.
Je kunt de reactievergelijking van de fotosynthese opschrijven.
Je kent de celorganellen van planten (naam en functie).
Je kent de organen van een plant (naam en functie).
Je weet wat hout- en bastvaten zijn en welke stoffen zij vervoeren.