In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Nederlands
Grammatica 4.7
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Programma
Lezen/Woorden
Grammatica 4.7
Boekpromoties
Evaluatie/vragen
Slide 3 - Tekstslide
Doelstelling
Na deze les:
kun je een zelfstandig naamwoord, lidwoord, werkwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel, en telwoord herkennen en gebruiken in een zin
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Hoeveel mensen uit de klas peuteren in hun neus?
15 %
25%
50%
90%
Slide 6 - Poll
Leesopdracht
Lees de tekst en kijk of je gelijk had
Schrijf de betekenis van de rode woorden op in je schrift
Slide 7 - Tekstslide
Snotjes uit je neus peuteren? Veel mensen doen het. Volgens een Amerikaanse studie uit 1995 zelfs 9 op de 10 mensen. Wetenschappers stuurden een vragenlijst naar 1000 willekeurige mensen in Wisconsin, en 254 van hen wilden wel een boekje opendoen over hun neuspeutergedrag. 91 procent van de ondervraagden gaf aan in hun neus te peuteren. Grote kans dat jij dus ook weleens met je vingers in je neus zit om een opgedroogd snotje te verwijderen.
Bij een handvol mensen in het onderzoek nam het neuspeuteren ernstige vormen aan. Zij staken bijvoorbeeld minstens twee keer per uur een vinger in hun neus, of hadden zelfs een gat in hun tussenschotje gecreëerd door het veelvuldige pulken. Als neuspeuteren een obsessie wordt, is daar een naam voor: rinotillexomanie.
Hoeveel mensen hun snotjes eten weten we niet
Je snotjes pulken is een ding, maar sommige mensen eten hun vangst ook op. Hoeveel mensen hun eigen snot eten? Geen idee. Daar zijn geen exacte cijfers van bekend. Gek genoeg willen maar weinig mensen iets kwijt over hun gepeuter én gepeuzel.
Slide 8 - Tekstslide
Wat betekent 'aangeven' en 'exact'?
Slide 9 - Open vraag
43. Iets aangeven
=
laten weten
=
44. Aanduiden
45. Exact
=
nauwkeurig
=
46. Precies
Slide 10 - Tekstslide
Duo-opdracht
Praat met elkaar over de volgende vraag:
Waarom peuteren mensen zo graag in hun neus?
Gebruik de woorden 'aangeven' en 'exact' in je verhaal.
timer
4:00
Slide 11 - Tekstslide
Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Papa
wil
met
een
ouderwetse
trein
door
Duitsland
reizen.
Slide 12 - Sleepvraag
Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
In
de
app
vroeg
Denise
de
opdracht
van
het
wiskundehuiswerk.
Slide 13 - Sleepvraag
Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten
hoef je te gebruiken.
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
voorzetsel
In
de
app
vroeg
Denise
de
opdracht
van
het
wiskundehuiswerk.
Slide 14 - Sleepvraag
Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
De
dj
draait
op
het
festival.
hippe
Slide 15 - Sleepvraag
Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Papa
wil
met
een
ouderwetse
trein
door.
Duitsland.
reizen.
Slide 16 - Sleepvraag
Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Jules
heeft
voor
zijn
verjaardag
een
nieuwe
scooter
gekregen.
Slide 17 - Sleepvraag
timer
5:00
Doel:
bn, zn, lw, ww, vz, tw, psv, bzv gebruiken
Hoe:
Talent online
Hulp:
Lesstof 4.7
Klaar?
Bespreek met buur
Wat:
Opdracht 15 (Paragraaf 4.7)
Stuur je zin bij e. naar het bord
Slide 18 - Tekstslide
Welke zin heb je (samen) geformuleerd bij 15-e?
Slide 19 - Open vraag
Kun je exact aangeven hoeveel uur per dag je op social media zit?