H/V2: W.04 a-ä/wissel

Heute
  • Herhaling ontleden 1e, 3e en 4e naamval
  • Herhaling voorzetsels 3e naamval 
Schön euch digital wieder zu sehen!
Camera aan en microfoon gedempt! :)

Herzlich Willkommen! H/V2
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Heute
  • Herhaling ontleden 1e, 3e en 4e naamval
  • Herhaling voorzetsels 3e naamval 
Schön euch digital wieder zu sehen!
Camera aan en microfoon gedempt! :)

Herzlich Willkommen! H/V2

Slide 1 - Tekstslide

Heute
  • Herhaling ontleden 1e, 3e en 4e naamval
  • Herhaling voorzetsels 3e naamval 
  1. kurz wiederholen
  2. ww's met a in de stam erklären
  3. Aufgaben kontrollieren


             


Während der Unterrichtsstunde:

Slide 2 - Tekstslide

Heute
  • Herhaling ontleden 1e, 3e en 4e naamval
  • Herhaling voorzetsels 3e naamval 
Lernziele:
  • Je weet de regels van sterke werkwoorden met een 'e' in de stam.
  • Je herkent werkwoorden met een 'a' in de stam en kunt deze vervoegen.

Slide 3 - Tekstslide

Grammatik B: a - ä (ww')
Sterke werkwoorden met een 'a' in de stam:
'a' verandert bij du en er/sie/es in een 'ä' (a/ä-wissel)
geldt ook voor: laufen (hard)lopen
z.B.: ich laufe - du läufst - er läuft

Slide 4 - Tekstslide

Grammatik B: a - ä (ww')
fallen = vallen
ich falle
du fällst
er/sie/es fällt
wir fallen
ihr fallt
sie/Sie fallen
Ich bin gefallen
laufen = hard lopen
ich laufe
du läufst
er/sie/es läuft
wir laufen
ihr lauft
sie/Sie laufen
Ich bin gelaufen

Slide 5 - Tekstslide

Grammatik B: e/i-Wechsel
Sterke werkwoorden met een 'e' in de stam:
- 'e' verandert bij du en er/sie/es in een 'i' of 'ie' (e/i-Wechsel)
- è klank (werken, merken) --> i
- é klank (meer en weer) --? ie
- uitzonderingen: geben, nehmen en treten ('ee' wordt 'i')
- uitzonderingen: stehen, gehen ('ee' klankt blijft een 'ee')

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Wanneer gebruik je het voorzetsel am?
A
tijdstip
B
seizoenen en maanden
C
dagdelen dag van de week datum

Slide 8 - Quizvraag

Wanneer gebruik je het voorzetsel um?
A
tijdstip
B
dagdelen dag van de week datum
C
tijdsduur

Slide 9 - Quizvraag

Wanneer gebruik je het voorzetsel von...bis?
A
tijdsduur
B
dagdelen dag van de week datum
C
tijdstip
D
maanden en seizoenen

Slide 10 - Quizvraag

H3 - Landeskunde
Mache Aufgabe 17.1 S. 77.
  • Lies den Text selbstständig durch. Beantworte danach die Fragen.
  • Ihr braucht diese Aufgabe für die Prüfung. 

Ihr habt 10 Minuten um die Aufgabe zu machen.
Danach kontrollieren wir sie. 
timer
10:00
TIP: Hast du H4 und H5 auf S. 126 schon erledigt?
Du kannst es bei mir kontrollieren lassen.

Slide 11 - Tekstslide

A3 - Landeskunde
Mache Aufgabe 17.1 S. 89.
  • Lies den Text selbstständig durch. Beantworte danach die Fragen.
  • Ihr braucht diese Aufgabe für die Prüfung. 

Ihr habt 10 Minuten um die Aufgabe zu machen.
Danach kontrollieren wir sie. 
timer
10:00
TIP: Hast du W2 und W5 schon erledigt?
Du kannst es bei mir kontrollieren lassen.

Slide 12 - Tekstslide

H3 - Wiederholung K. 11
Mache Aufgabe 17.4 und 17.5 auf S. 80.
17.5 macht ihr alleine. Schreibe bitte die Fragen und Antworten in deinem Heft.

Ihr habt 10 Minuten um die Aufgabe zu machen.
Danach kontrollieren wir sie. 
timer
10:00
TIP: mach danach Aufgabe 17.6 auf S. 81.
Du kannst es bei mir kontrollieren lassen.

Slide 13 - Tekstslide

H3 - Schreibecke 
Mache Aufgabe 16.1 und 16.2 auf S. 75-76.
16.2 macht ihr in Word. Reich deinen Brief auf It's Learning ein.

Ihr habt 15 Minuten um die Aufgabe zu machen.
Danach kontrollieren wir sie. 
timer
15:00
TIP: 

Slide 14 - Tekstslide

Tschüs-Ticket!
  • De drie leerdoelen van vandaag.
  • Al gehaald tijdens les?
  • Nee, wat moet je thuis nog doen of ze wel te halen?

Slide 15 - Tekstslide

Je kent de regels van de (keuze)voorzetsels en kan dit in een lopende zin in het Duits toepassen.
A
Ja, weiß ich!
B
Nein, noch nicht.
C
Total nicht, ich muss hart arbeiten!

Slide 16 - Quizvraag

Je kent het persoonlijk voornaamwoord in het Duits en kunt dit in een lopende zin in het Duits toepassen.
A
Ja, weiß ich!
B
Nein, noch nicht.
C
Total nicht, ich muss hart arbeiten!

Slide 17 - Quizvraag

Je hebt kennis of land en cultuur en kunt hier vragen over beantwoorden.
A
Ja, weiß ich!
B
Nein, noch nicht.
C
Total nicht, ich muss hart arbeiten!

Slide 18 - Quizvraag