In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
H6 Werken met aantallen
Slide 1 - Tekstslide
4.1 Procenten (en factor)
Wat gaan we deze les leren:
Aan de hand van een factor aangeven of het totale aantal stijgt of daalt.
De grootte van de stijging of daling berekenen.
Slide 2 - Tekstslide
100%
149,50 = 100% omdat dit de prijs is die je eigenlijk moet betalen.
Slide 3 - Tekstslide
100%
Maar vanwege de Sale krijg de 15% korting!
15%
Slide 4 - Tekstslide
100%
15%
: 100 x 15
: 100 x 15
1,495
22,43
Slide 5 - Tekstslide
100%
van 100% naar 15% is niet makkelijk vandaar dat we eerst rekenen naar 1% en daarna naar 15%
15%
Slide 6 - Tekstslide
100%
15%
1,495
22,425
Moet Annemijn nu 22,43 betalen?
Nee wat die 22,43 is de korting!
Zij moet nu 149,50 - 22,425 = 127,08 euro betalen
Slide 7 - Tekstslide
100%
85%
: 100 x 85
: 100 x 85
1,495
127,08
Wat je ook kan doen is bedenken dat als zij 15% korting krijgt, zij dan 100% - 15% = 85% moet betalen bij de kassa!
Nu reken je gelijk uit wat Annemijn moet betalen.
Slide 8 - Tekstslide
Het kan ook zonder verhoudingstabel.
Dan gebruik je een factor. Hiervoor moet je wel eerst weten wat dat inhoud 15%. Kijk de video eerst!
Slide 9 - Tekstslide
Je weet nu dat 15% hetzelfde is als 0,15
10015
15 % betekent: 15 van de honderd
15 gedeeld door 100 is 0,15
De factor waarmee je nu moet vermenigvuldigen is dus 0,15!
149,50 x 0,15 = 22,425
149,50 - 22,425 = 127,08
Slide 10 - Tekstslide
Je weet nu dat 85% hetzelfde is als 0,85
10085
85% betekent: 85 van de honderd
85 gedeeld door 100 is 0,85
De factor waarmee je nu moet vermenigvuldigen is dus 0,85!
149,50 x 0,85 = 127,08 euro
En heb je gelijk het bedrag wat Annemijn moet betalen.
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Video
Slide 13 - Tekstslide
Welke factor hoort 10% erbij?
A
0,10
B
0,90
C
1,10
D
1,09
Slide 14 - Quizvraag
Welke factor hoort bij 30% eraf?
A
0,30
B
0,70
C
1,30
D
1,70
Slide 15 - Quizvraag
Welke factor hoort bij 0,8% erbij?
A
0,8
B
0,2
C
1,8
D
1,08
Slide 16 - Quizvraag
Hoeveel procent komt erbij of gaat eraf met een factor van 1,17?
A
17% erbij
B
17% eraf
C
83% erbij
D
83% eraf
Slide 17 - Quizvraag
Hoeveel procent komt erbij of gaat eraf met een factor van 0,93?
A
93% erbij
B
93% eraf
C
7% erbij
D
7% eraf
Slide 18 - Quizvraag
6.2 Rente op rente
Slide 19 - Tekstslide
1000⋅0,852=722,50
1000⋅0.853=614,13
na 2 jaar
na 3 jaar
Bij een percentage eraf gaat dit precies hetzelfde.
Stel je koopt een fiets van 1000 euro en elk jaar wordt de fiets 15% minder waard
0,85
0,85 * 0,85
0,85 * 0,85 * 0,85
Slide 20 - Tekstslide
Isa heeft een ballon opgeblazen tot de inhoud 10 liter is. De ballon loopt na het opblazen langzaam leeg. Elk uur ontsnapt ongeveer 4% van de inhoud. Wat is de factor?
Slide 21 - Open vraag
Slide 22 - Tekstslide
6.2 Rente op rente
D
10 1020
10,2 1040,4
1040,4 1,02 1061,21
Dus na 3 jaar
heeft hij 1061,21
euro op zijn
rekening staan!
Slide 23 - Tekstslide
6.2 Rente op rente
Danny heeft 1000 euro op zijn spaarrekening gezet.
De bank geeft hem 2% rente. De rente laat hij op
dezelfde rekening bijschrijven.
a) Waarom staat er in
de tabel 1,02?
omdat 100% + 2% = 102% en dat is factor 1,02
,
Slide 24 - Tekstslide
Korter schrijven
Hoe kan ik een vermenigvuldiging met dezelfde factor korter schrijven?
Slide 25 - Tekstslide
1000⋅1.022=1040,40
1000⋅1.023=1061,21
na 2 jaar
na 3 jaar
Slide 26 - Tekstslide
Begin altijd met 100%
15% toename, dus het nieuwe percentage is:
100+15=115%
Delen door 100 om de factor te berekenen:
115:100=1,15
Dus de factor is 1,15
Slide 27 - Tekstslide
6.2 Rente op rente
Danny heeft 1000 euro op zijn spaarrekening gezet.
De bank geeft hem 2% rente. De rente laat hij op
dezelfde rekening bijschrijven.
b) Wat staat er na 2 jaar
op zijn rekening?
1040,4 euro.
10 1020
1,02 1040,4
Slide 28 - Tekstslide
Een Facebookpagina heeft 2500 likes. Het streven is om het komende jaar het aantal likes per maand 4% te laten stijgen. Welke factor hoort bij deze toename?