Formuleren - verwijzen

Wat ga je leren en oefenen?
  • Je kunt verwijswoorden in zinnen herkennen.
  • Je kunt verwijswoorden in zinnen gebruiken.
  • Belangrijk voor alle examens.
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2,3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat ga je leren en oefenen?
  • Je kunt verwijswoorden in zinnen herkennen.
  • Je kunt verwijswoorden in zinnen gebruiken.
  • Belangrijk voor alle examens.

Slide 1 - Tekstslide

Verwijswoorden
Verwijswoorden wijzen naar een ander woord of woorden in de tekst.

Slide 2 - Tekstslide

Waarom gebruik je verwijswoorden?

Slide 3 - Open vraag

Je gebruikt verwijswoorden om herhaling te voorkomen. Daardoor wordt jouw tekst interessanter.

Slide 4 - Tekstslide

Bijvoorbeeld
Het vaasje dat daar staat vind ik mooi. Mag ik het hebben?
De student neemt zijn laptop mee.
Sara belde mij op.  Zij wilde naar de stad gaan. Ik heb haar gezegd daar geen zin in te hebben.
Ik vind het fijn dat je gekomen bent.

Slide 5 - Tekstslide

Wanneer gebruik je dat of die?
Dat verwijst naar het-woorden in het enkelvoud.
Het boek dat we in de les gebruiken.
Die verwijst naar de woorden in het enkelvoud.
De bus die daar rijdt, heb ik net gemist.
Die verwijst naar alle woorden in het meervoud. 
Ik zoek de woorden die ik niet begrijp op.

Slide 6 - Tekstslide

Naar welk woord wordt verwezen met 'het'?:
"Bruinbrood is gezond, omdat het veel vezels bevat."
A
gezond
B
bruinbrood

Slide 7 - Quizvraag

Naar welk woord wordt verwezen met 'hem'?:
"Het verbaast me dat deze brief nog niet in uw bezit is. Ik heb hem vorige week gestuurd."
A
brief
B
bezit

Slide 8 - Quizvraag

Naar welk woord wordt verwezen met 'haar'?:
"De directie is als gevolg van het advies teruggekomen op haar beslissing."
A
directie
B
advies

Slide 9 - Quizvraag

Naar welk woord wordt verwezen met 'zijn'?:
"Het buurtcentrum heeft zijn activiteiten gestaakt, omdat het geen subsidie meer krijgt."

Slide 10 - Open vraag

Welk woord moet op de plaats van de puntjes komen staan?
Kijk, dat is de jas ... ik zo graag wil
A
die
B
dat
C
wat

Slide 11 - Quizvraag

Verbeter het foute verwijswoord 'deze' in onderstaande zin.
"Enkele leden van deze comité zijn al sinds 2013 bij de organisatie van deze roeiwedstrijden betrokken.'

Slide 12 - Open vraag

Welk woord moet op de plaats van de puntjes komen staan?
Waar is het wasmiddel ... ik gisteren gekocht heb?
A
die
B
dat
C
wat

Slide 13 - Quizvraag

Verbeter het foute verwijswoord 'dat' in onderstaande zin.
"Marit heeft hun ooit haar boeken geleend, maar dat hebben Rosa en Nico nooit teruggegeven."

Slide 14 - Open vraag

Slide 15 - Video

Wat of dat?
Wat gebruik  je bij; 
  • Verwijzing naar de hele zin: Alle studenten zijn geslaagd voor het examen, wat ik heel fijn vind. 
  • Na een onbepaald voornaamwoord (iets, alles, niets): Dat is alles, wat ik nog wilde zeggen.
  • Na een zelfstandig gebruikt bijvoeglijk naamwoord(vaak overtreffende trap). Het mooiste, wat we.........................

Slide 16 - Tekstslide

Wat of dat?
  • Na een voornaamwoord (dat, datgene): Dat wat niet mag is vaak aantrekkelijk.
  • Wat hij bedoelt, is een raadsel(antecendent, datgene waar wat betrekking op heeft wordt niet genoemd) 
  • Soms kan het allebei, maar  dan is er een betekenisverschil.

Slide 17 - Tekstslide

Dit is het mooiste gedicht wat ik heb gelezen.
A
Van alles wat ik ooit heb gelezen is dit het mooiste gedicht.
B
Van alle gedichten die ik heb gelezen is dit het mooiste gedicht.

Slide 18 - Quizvraag

Dat boek is het enige dat in aanmerking komt vo
A

Slide 19 - Quizvraag

Welk woord moet op de plaats van de puntjes komen staan?
Marloes ging vervolgens de regiomanager bellen, ... ik niet zo verstandig vond.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 20 - Quizvraag

Welk woord moet op de plaats van de puntjes komen staan?
Dat was echt het laatste ... ik van haar verwacht had.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 21 - Quizvraag

Welk woord moet op de plaats van de puntjes komen staan?
Dat is de beste grap ... ik in tijden heb gehoord.
A
die
B
dat
C
wat

Slide 22 - Quizvraag

Welk woord moet op de plaats van de puntjes komen staan?
Alles ... je hier ziet, is te koop
A
die
B
dat
C
wat

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

Met wie/ waarmee, over wie/ waarover
Naar dieren/ dingen verwijs je met waar + voorzetsel
Het voorstel waarover we spraken, is aangenomen.

Naar mensen verwijs je met voorzetsel + wie
Mijn mentor, met wie ik heb overlegd, vindt mijn voorstel goed.

Slide 25 - Tekstslide

Welk woord moet op de plaats van de puntjes komen staan?
De klant... je vanochtend je kaartje hebt gegeven, heeft zojuist gebeld
A
aan wie
B
waaraan

Slide 26 - Quizvraag

Welk woord moet op de plaats van de puntjes komen staan?
Mevrouw Kievits, de boekhouder... ik je eerder mailde, krijgt de kwartaalaangifte niet op tijd klaar.
A
over wie
B
waarover

Slide 27 - Quizvraag

Welk woord moet op de plaats van de puntjes komen staan?
Is je opmaak van je verslag iets ... je je druk moet maken?
A
over wie
B
waarover

Slide 28 - Quizvraag

Welk woord moet op de plaats van de puntjes komen staan?
In vak C zitten supporters... ik liever niet in aanraking kom.

Slide 29 - Open vraag