Havo 3 H9 §3 & 4 Goede tijden, slechte tijden

Hoofdstuk 9 
§3 & 4 Goede tijden, slechte tijden
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 9 
§3 & 4 Goede tijden, slechte tijden

Slide 1 - Tekstslide

Programma




Paragraaf 3: Goede tijden, slechte tijden


Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen


  • Je kunt uitleggen wat laagconjunctuur en hoogconjunctuur is

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Lees het volgende bericht.
Wat is de lage-inkomensgrens voor 1 ouder met 2 minderjarige kinderen?

Slide 5 - Tekstslide

Lage-inkomensgrens voor 1 ouder
met 2 minderjarige kinderen?

Slide 6 - Woordweb

Lees het volgende bericht.
1 op hoeveel kinderen in Nederland leefde in 2019 onder de armoedegrens? En in 2013?
Wanneer is het aantal kinderen in armoede groter (volgens het bericht)?

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

1 op hoeveel kinderen
onder armoedegrens in 2019? En 2013?

Slide 9 - Woordweb

Wanneer is het aantal Nederlandse
'kinderen in armoede' groter?

Slide 10 - Woordweb

Waarde van alle in een land geproduceerde goederen en diensten in een jaar
Wat is het
bruto binnenlands product (BBP)?

Slide 11 - Woordweb

Nominale economische groei: de groei van het BBP. Reële economische groei: wat er 'echt' meer geproduceerd is. 
Wat is het verschil tussen nominale en reële economische groei?

Slide 12 - Woordweb

Conjunctuur in economie: de schommelingen in de reële economische groei. 
Waar denk je aan bij het woord 'conjunctuur'?

Slide 13 - Woordweb

Opdracht jouw kennisontwikkeling
  • Neem leeg vel papier, verdeel het in 3 gelijke delen.
  • Teken bovenin een assenstelsel, met 
  • .. op x-as: jaren vanaf basisschool tot nu
  • .. op y-as: scores van 0 tot 50 (stappen van 10).
  • Die scores geven jouw kennisontwikkeling aan.
  • Teken een lijn die de ontwikkeling van jouw kennis aangeeft.
Trendmatige ontwikkeling: gemiddelde groei over de afgelopen jaren

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht jouw kennisontwikkeling
  • Teken (onder) nog een assenstelsel, met 
  • .. op x-as: het jaar 2022 in maanden
  • .. op y-as: kennisscores van 0 tot 50.
  • Teken een lijn waaruit gedetailleerder blijkt ..
  • in welke weken jouw kennis zich meer of minder ontwikkelt.
Feitelijke ontwikkeling: onregelmatige slingerbeweging. In economie: conjunctuur. Goede tijden => hoogconjunctuur. Slechte tijden => laagconjunctuur.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Conjunctuurbeweging
Reële economische groei => 
  • BBP (volume, geen groei door prijsstijgingen veroorzaakt) 
  • Trend (gemiddelde 10 jaar) en conjunctuur (schommelingen)
  • Hoogconjunctuur, periode boven de trend
  • Laagconjunctuur, periode onder de trend

Slide 17 - Tekstslide

Welke 'indicatoren' voor economische groei kun je bedenken?

Slide 18 - Woordweb

Conjunctuur-indicatoren CBS
  • Consumentenvertrouwen
  • Consumptie
  • Producentenvertrouwen
  • Investeringen
  • Werkloosheid
  • Vacatures 

Slide 19 - Tekstslide

Wat zijn tekenen dat het
slecht gaat met de economie?

Slide 20 - Woordweb

Slechte tijden
Soms gaat het goed met 'de economie', soms slecht.
  • 'Slecht': weinig vraag naar goederen en diensten => weinig productie (bbp) => weinig inkomen => weinig te besteden.
  • Laagconjunctuur: de groei van het bbp lager dan gemiddeld
  • Recessie => bbp krimpt twee kwartalen (wordt lager)
  • Depressie => de krimp duurt langer dan twee kwartalen


Slide 21 - Tekstslide

Goede tijden
Soms gaat het goed met 'de economie', soms slecht.
  • 'Goed': consumentenvertrouwen hoog => veel vraag naar goederen en diensten => veel productie (bbp) => veel werkgelegenheid en inkomen => veel te besteden
  • Hoogconjunctuur: groei van het bbp hoger dan gemiddeld


Slide 22 - Tekstslide

Wanneer zijn de lonen het hoogst?
A
Laagconjunctuur
B
Hoogconjunctuur

Slide 23 - Quizvraag

Als de lonen omhoog gaan,
gaan de verkoopprijzen van producten
A
Ook omhoog
B
Omlaag

Slide 24 - Quizvraag

Als de lonen omhoog gaan,
gaat de vraag naar producten
A
Ook omhoog
B
Omlaag

Slide 25 - Quizvraag

Hogere prijzen betekenen:
A
Meer inflatie
B
Minder inflatie

Slide 26 - Quizvraag

Goede tijden
Hoogconjunctuur => meer inflatie
  • Meer vraag naar producten => prijzen stijgen =>
  • Bestedingsinflatie (inflatie door meer bestedingen)
  • Meer vraag naar producten => meer productie => meer werknemers nodig => loonkosten stijgen =>
  • Kosteninflatie (inflatie door hogere kosten voor bedrijven)

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Goede tijden, slechte tijden
Hoogconjunctuur en laagconjunctuur wisselen elkaar af =>
conjunctuurgolf
  • Te veel schommeling => niet prettig => overheid probeert bij te sturen => conjunctuurbeleid
  • Bijvoorbeeld via belastingen.

Slide 31 - Tekstslide

Als het hoogconjunctuur is, worden de belastingen eerder
A
Verhoogd
B
Verlaagd

Slide 32 - Quizvraag

Huiswerk


Paragraaf 3 en 4 bestuderen.
Opgaven 1 t/m 7 (par 3).

Slide 33 - Tekstslide