Level 2 - jeudi, le 8 novembre

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Qu'est-ce qu'on va faire?
  • Retourner contrôle
  • Pièces
  • Exercice de vocabulaire
  • Parler
  • Grammaire C
  • Devoirs

Slide 2 - Tekstslide

Objectifs
Parler
Ik kan eenvoudige vragen stellen in het Frans.
Ik kan antwoord geven op eenvoudige vragen.
Écouter
Ik ken voldoende woorden en zinnen om korte teksten te begrijpen die gaan over zaken gezondheid, sport en het lichaam
Grammaire
Ik begrijp hoe je op verschillende manieren een vraag kunt formuleren.

Slide 3 - Tekstslide

Retourner contrôle

Kijk je toets kritisch door.

Wat heb je goed gedaan?

Wat ga je de volgende keer anders doen?

Slide 4 - Tekstslide

pièces 

Slide 5 - Tekstslide

Exercice de vocabulaire
  • Faites des couples
  • Notez un mot tour à tour sur le thème 'santé'
  • Notez autant de mots possibles

Slide 6 - Tekstslide

Exercice de vocabulaire
  • Faites des phrases uniques avec chaque mot que vous avez noté.
  • Faites une phrase tour à tour.
  • Aide ton/ta camarade de classe si nécessaire

Slide 7 - Tekstslide

Parler
Faites des groupes de 3 personnes.
-Personne A  pose cinq questions.
-Personne B répond aux questions.
-Personne C note un 'Top' et un 'Tip' à A + B
-Change de rôle.

                                  un iPad par groupe -> Top + Tip


Slide 8 - Tekstslide

Sujets
  • famille
  • animaux domestiques
  • âge
  • anniversaire
  • domicile
  • langues
  • matière préférée
  • vacances

Slide 9 - Tekstslide

Poser des questions
Tu as un chien?
As-tu un chien?
Est-ce que tu as un chien?

       Wat valt je op? / Wat zou de regel zijn?               

Slide 10 - Tekstslide

Poser des questions
Elle a un chien?
A-t-elle un chien?
Est-ce qu'elle a un chien?

       Wat valt je op?               

Slide 11 - Tekstslide

Regel
Als je een vraag wilt formuleren:
  1.  Mag je van de    .    een    ?    maken.
  2.  Kun je de zin met est-ce que beginnen.   
  3. Mag je onderwerp en persoonsvorm omkeren                   (alleen bij je/tu/il/elle/on/nous/vous/ils/elles)           

Slide 12 - Tekstslide

Let op
Est-ce que tu as un frère? 
Est-ce qu'il a un frère?    

As-tu un frère?   
A-t-il un frère?       

Slide 13 - Tekstslide

Vraagwoorden
quand
qui
comment
que
pouquoi
    

Slide 14 - Tekstslide

Vraagzin met vraagwoord

  1.     Tu vas en Italie quand?
  2.     Quand tu vas en Italie?
  3.     Quand est-ce que tu vas en Italie?
  4.     Quand vas-tu en Italie?

Slide 15 - Tekstslide

Regel
  1.     Vraagwoord achteraan.
  2.     Vraagwoord vooraan.
  3.     Vraagwoord vooraan gevolgd door est-ce que.
  4.     Vraagwoord vooraan gevolgd door inversie.

Slide 16 - Tekstslide

Weektaak
Leren woorden en zinnen E + gram C
Maken opdrachten onder Lire
               (écouter moet af zijn!)

Slide 17 - Tekstslide

Objectifs
Parler
Ik kan eenvoudige vragen stellen over alledaagse zaken.
Ik kan antwoord geven op eenvoudige vragen.
Écouter
Ik ken voldoende woorden en zinnen om korte teksten te begrijpen die gaan over zaken als winkelen, geld en geldbesteding.
Grammaire
Ik begrijp hoe je op verschillende manieren een vraag kunt formuleren.

Slide 18 - Tekstslide

Maak de volgende zin op 3 manieren tot een vraagzin:
Tu fais du sport.

Slide 19 - Open vraag