Oefentoets Rechtsstaat

In een rechtsstaat:
A
hebben burgers rechten en plichten en de overheid niet.
B
hebben burgers en overheid allebei rechten en plichten.
C
hebben burgers rechten en de overheid plichten.
D
hebben burgers plichten en de overheid rechten.
1 / 11
volgende
Slide 1: Quizvraag
MaatschappijleerMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

In een rechtsstaat:
A
hebben burgers rechten en plichten en de overheid niet.
B
hebben burgers en overheid allebei rechten en plichten.
C
hebben burgers rechten en de overheid plichten.
D
hebben burgers plichten en de overheid rechten.

Slide 1 - Quizvraag

2. I. Rechtsnormen bestaan uit geschreven en ongeschreven regels.
II. Rechtsnormen moeten geaccepteerd worden door de meerderheid van de bevolking.
A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 2 - Quizvraag

5. Het strafrecht hoort bij het publiekrecht omdat:
A
het gaat om de relatie tussen de overheid en burgers.
B
wat strafbaar is, wettelijk is geregeld.
C
het gaat om de inrichting van het OM en de rechterlijke macht.
D
het gaat om de relatie tussen burgers onderling.

Slide 3 - Quizvraag

9. I. Rechtshandhaving is een taak van de burgers.
II. Rechtsbescherming is een taak van de overheid.
A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 4 - Quizvraag

3. In de grondwet staat beschreven:
I. dat alle burgers in gelijke gevallen gelijk worden behandeld.
II. op welke misdrijven gevangenisstraf staat.
A
Alleen I is juist.
B
I en II zijn juist.
C
Alleen II is juist.
D
Beiden zijn onjuist

Slide 5 - Quizvraag

7. Volgens het principe van de trias politica:
A
leggen rechters wettelijk vast wat strafbaar is.
B
controleren rechters de beslissingen van de Tweede Kamer.
C
zijn rechters onafhankelijk van de regering.
D
bepalen rechters het legaliteitsbeginsel.

Slide 6 - Quizvraag

10. I. De vrijheid van meningsuiting is een klassiek grondrecht.
II. Het kiesrecht is een klassiek grondrecht.
A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 7 - Quizvraag

Na voetbalrellen neemt de politie tien supporters mee naar het bureau. Ze worden verdacht van geweldpleging en vernieling.
De politie mag de supporters:

A
een strafbeschikking opleggen
B
fouilleren
C
een transactie opleggen
D
een strafbeschikking opleggen en fouilleren

Slide 8 - Quizvraag

10. De officier van justitie heeft onvoldoende bewijs gevonden tegen een inbreker. Hij zal vrijwel zeker:
A
de zaak seponeren.
B
een transactie voorstellen.
C
de verdachte vervolgen.
D
de zaak teruggeven aan de rechter.

Slide 9 - Quizvraag

1. Wie bepaalt de inhoud van de aanklacht in een strafzaak?
A
De officier van justitie.
B
De advocaat.
C
De rechter.
D
De meervoudige rechtbankkamer.

Slide 10 - Quizvraag

12. Het Nederlandse strafrecht kent vier soorten straffen, waaronder bijkomende straffen.
A
tbs.
B
een taakstraf.
C
ontzegging van de rijbevoegdheid.
D
een geldboete.

Slide 11 - Quizvraag