Chapitre 4 2VWO herh. Chapitre 1, 2 et 3

Chapitre 4 2VWO herh. 
Chapitre 1, 2 et 3



Les Halles, Paris
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 65 min

Onderdelen in deze les

Chapitre 4 2VWO herh. 
Chapitre 1, 2 et 3



Les Halles, Paris

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

le temps, la date, l'heure
Quel temps fait-il?
Quelle est la date?
Quelle heure est-il?

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les objectifs
Ik kan pouvoir en vouloir gebruiken.
Ik kan het juiste bezittelijk voornaamwoord gebruiken. 
Ik kan het aanwijzend voornaamwoord gebruiken.
 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les devoirs
Faites: exercice 1 à 12 Chapitre 4

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

La francophonie
timer
10:00

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Parler
1. Parle de tes vacances. 
  • je suis allé en France, j'ai nagé, nous avons fait du camping.
2. Parle de ton animal. 
  • J'ai un chat. Il s'appelle Nox. Il a quinze ans. Il est noir avec des orteilles blancs. 
3. Parle de ta famille.
  • J'ai une soeur. Elle s'appelle Liesbeth. Mes parents ont ... et ... ans. 
4. Parle de ta maison.
  • J'habite dans un appartement/une maison. Il y a trois chambres. Ma chambre est petite.
5. Parle de tes vêtements.
  • Je porte un pantalon gris et un pull bleu. J'ai des baskets rouges. J'aime les robes. 
6. Kies een onderwerp

timer
5:00

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Pouvoir (kunnen/mogen)

Je peux - ik kan/mag
Tu peux - jij kan/mag
Il peut - hij kan/mag
Elle peut - Zij kan/mag
On peut - Men kan/mag (we kunnen)
Nous pouvons - Wij kunnen/mogen
Vous pouvez - u/jullie kun(t)nen
Ils peuvent - zij kunnen/mogen mmv
Elles peuvent - zij kunnen/mogen
Vouloir (willen)

Je veux - ik wil
Tu veux - jij wil
Il veut - hij wil
Elle veut - zij wil
On veut - men wil (we willen_
Nous voulons - wij willen
Vous voulez - U wil/ jullie willen
Ils veulent - Zij willen mmv
Elles veulent - Zij willen vmv

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Pouvoir & vouloir
Maak minimaal 4 maximaal 10 zinnen met de knipsels.
Schrijf de zinnen over op het blad. (voeg ne ...pas toe voor +)
Doe de knipsels terug in het juiste bakje
Verplaats slangsgewijs en vertaal de zinnen.
timer
7:00
timer
3:00

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

DEVOIR - MOETEN
Je
Tu
Il Elle On
Nous
Vous
Ils Elles
devez
dois
doivent
dois
devons
doit

Slide 9 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Qui est-ce?
Il Elle a les cheveux noirs, blonds, gris, roux.
Il Elle a les yeux bleus, verts.
Il Elle porte des lunettes,
un cha
peau, une casquette
un pull jaune, une cravate
noire.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Regarde dans ta  "chemise", derrière la feuille verte!

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Attention!
* mijn vriendin -> ma amie v (klinkerbotsing) -> mon amie

* jouw school -> ta école (klinkerbotsing) -> ton école 

* zijn / haar verhaal -> sa histoire v (stomme 'h') -> son histoire 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (haar) oncle
A
leur
B
tes
C
son
D
ses

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (mijn) amie v
A
ma
B
mon
C
ta
D
ton

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn) école v
A
sa
B
son
C
mon
D
ma

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (mijn) tante
A
ma
B
ta
C
mon
D
son

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn) soeur
A
sa
B
ton
C
son
D
ta

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (jouw) mère
A
ton
B
ta
C
son
D
sa

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (haar) père
A
sa
B
ta
C
son
D
ton

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn) frères
A
sa
B
ton
C
ses
D
son

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

ik kan het bezittelijk
voornaamwoord
gebruiken
A
🥰
B
🙂
C
🤔

Slide 23 - Quizvraag

grammaire 'het bezittelijk voornaamwoord' | bron H page 126
Aanwijzend voornaamwoord
L'adjectif démonstratif
mannelijk
vrouwelijk
meervoud
Ce
Cette
Ces
Cet (voor klinker of stomme h)

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Cet
cette
ces
cette
cette
cet

Slide 25 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dit heb ik deze les geleerd...

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Tout compris?
Ik kan werkwoorden op -er vervoegen in de présent. 
Ik kan een werkwoord vervoegen in de passé composé.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les devoirs
Faites: exercice 13 à 18 Chapitre 4
Révisez: Chapitre 3

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies