Toets Industriële revolutie - 2

     Industriele Revolutie       

1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

     Industriele Revolutie       

Slide 1 - Tekstslide

Dit hoofdstuk gaat over het tijdvak 'burgers & stoommachines'.
Van wanneer tot wanneer is dit tijdvak?
A
Van 1800 tot 1900
B
Van 1600 tot 1700
C
Van 1700 tot 1800
D
Van 1900 tot 2000

Slide 2 - Quizvraag

Waarom wordt de industrialisatie een (industriële) revolutie genoemd?

Omdat de industrialisatie....
A
Een gevolg was van de Franse Revolutie.
B
Een ingrijpende verandering was.
C
Heel snel verliep.
D
Met veel geweld plaatsvond.

Slide 3 - Quizvraag

Wat was GEEN oorzaak van de veranderingen in de landbouw?
A
Vruchtwisselsysteem
B
Woeste gronden werden opgekocht (schaalvergroting)
C
de keerploeg
D
Te weinig arbeiders voor de fabrieken

Slide 4 - Quizvraag

Welke bewering over de afbeelding is juist?
A
De bron is kenmerkend voor de tijd rond 1850, want toen waren er nog geen fabrieken die het werk van de molens overnamen.
B
De bron is kenmerkend voor de tijd rond 1850, want toen werd de windmolen uitgevonden en rond de steden neergezet.
C
De bron is kenmerkend voor de tijd rond 1900, want toen begon de industrialisatie van Nederland met het gebruik van de windmolen.
D
De bron is kenmerkend voor de tijd rond 1900, want toen stapten de fabrikanten over op goedkope en milieuvriendelijke aandrijfkracht.

Slide 5 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding.

Welk begrip past het beste bij deze afbeelding?
A
Industrialisatie.
B
Huisnijverheid.
C
agrarische revolutie
D
Dienstensector.

Slide 6 - Quizvraag

Welke zin(nen) over huisnijverheid zijn waar?
A
Huisnijverheid vond alleen in de steden plaats
B
Er werden vooral wollen en katoenen stoffen gemaakt
C
Door uitvindingen werd huisnijverheid belangrijker
D
Huisnijverheid past bij een lb-stedelijke samenleving

Slide 7 - Quizvraag

Steden groeide omdat er fabrieken werden gebouwd en steeds meer mensen in deze fabrieken kwamen werken.
De bevolking op het platteland daalde machines namen werk over.
Mensen trekken weg van het platteland en staan in rijen te wachten voor werk in de steden.

Slide 8 - Sleepvraag

Wat is de juiste volgorde?
A
Huisnijverheid, stoommachine, industrie, watermolens.
B
Watermolens, huisnijverheid, industrie, stoommachine
C
Watermolens, huisnijverheid, stoommachine, industrie
D
Huisnijverheid, watermolens, stoommachine, industrie

Slide 9 - Quizvraag

Zet de zinnen in de juiste volgorde.
1
2
3
4
5
Door de komst van machines waren er op het platteland minder arbeiders nodig.
Door de uitvinding van de stoommachine komen er verschillende nieuwe machines.
Veel arbeiders trekken naar de stad en gaan werken in de fabrieken.
De meeste mensen wonen en werken op het platteland.
De arbeiders in de steden gaan wonen in arbeiderswijken.

Slide 10 - Sleepvraag

Wat past bij industrialisatie?
Sleep dit in het vak..
arbeiders
fabrieken
Engeland
huisnijverheid

Slide 11 - Sleepvraag

En dan hebben we het nog niet eens over het zware werk in de___________________. De machines moesten _____________ op stoom blijven. Als één machine zou uitvallen, viel de hele fabriek uit; halverwege _________________   was er dus niet bij. Daarom werkten arbeiders in ploegen van minimaal _______________   uur, zodat ze elkaar twee keer per dag konden aflossen. Vermoeide arbeiders kwamen vaak in de machine terecht, ketels ________________. Er hing voortdurend roet in de lucht die heel slecht was voor de ______________ , en kolendamp waardoor je kon ____________. 
Sleep de juiste woorden naar de open plekken:
fabrieken
altijd
uitrusten
twaalf
ontploften
longen
stikken

Slide 12 - Sleepvraag

Groot- Brittannië werd de eerste industriële samenleving.

Wat is een belangrijk kenmerk van een industriële samenleving?
A
De landbouw stelt heel weinig voor.
B
De bevolking heeft de macht.
C
De meeste mensen wonen in steden.
D
Er zijn kolonies waarmee wordt gehandeld.

Slide 13 - Quizvraag

Welke vormen van energie kende men vóór de Industriële Revolutie?
A
windkracht, stoomkracht, spierkracht
B
windkracht, waterkracht, spierkracht
C
waterkracht, stoomkracht, spierkracht
D
windkracht, stoomkracht, waterkracht

Slide 14 - Quizvraag

Welke energiebron werd vooral gebruikt tijdens de industriële revolutie?
A
Olie
B
Gas
C
Kolen
D
Elektriciteit

Slide 15 - Quizvraag

De industriële revolutie is .....
A
Een gebeurtenis
B
Een persoon
C
Een verschijnsel
D
Een ontwikkeling

Slide 16 - Quizvraag

Deze opdracht gaat over een aantal ontwikkelingen in de 19e eeuw, die te maken hebben met de industrialisatie. Kies de juiste antwoorden.

1 In de loop van de 19e eeuw waren er steeds minder landarbeiders nodig op het Nederlandse platteland.
Dit was een van de ............ van de mechanisatie in de landbouw.
2 De huisnijverheid werd na 1865 geleidelijk verdrongen door grootschalige productie in fabrieken.
Dit was een van de ............. van de toenemende verstedelijking.
A
1. gevolgen, 2. oorzaken
B
1. gevolgen, 2. gevolgen
C
1. oorzaken, 2. oorzaken
D
1. oorzaken, 2. gevolgen

Slide 17 - Quizvraag

Geef 2 verklaringen waarin je uitleg geeft over de slechte werkomstandigheden van arbeiders

Slide 18 - Open vraag

Wat betekent de 'sociale kwestie' ?
A
Het streven naar gelijke rechten voor arbeiders.
B
Het probleem van de slechte leef en werkomstandigheden van de arbeiders
C
Het probleem van de kinderarbeid.
D
Het probleem in gelijkheid tussen man en vrouw.

Slide 19 - Quizvraag

Wat is een vakbond?
A
Organisatie van werknemers
B
Organisatie van vrouwen die vechten voor gelijke rechten.
C
Georganiseerde fabrieksarbeiders.
D
Organisatie die vanuit bepaalde ideeën probeert invloed te hebben op het bestuur

Slide 20 - Quizvraag

Wat zijn 'confessionelen'?
A
Katholieke en Protestante scholen.
B
Katholieke ministers.
C
Mensen die in de politiek uitgaan van het christelijk geloof
D
Christenen die de maatschappij proberen te beïnvloeden.

Slide 21 - Quizvraag

Op de afbeelding zie je een kind aan het werk in de grafische industrie (1871).

Bestudeer de bron. Stel, je doet onderzoek naar kinderarbeid in de 19e eeuw. Welke uitspraak is juist?

De bron is bruikbaar voor dit onderzoek, omdat ...
A
... je kunt zien hoe ongelukkig de werkende kinderen zich voelden.
B
... je kunt zien hoe onpersoonlijk de baas omging met de kinderen.
C
... je kunt zien waarom de fabrikant het werk door kinderen liet doen.
D
... je kunt zien wat voor soort werk de kinderen in deze fabriek deden.

Slide 22 - Quizvraag

Bij massaproductie gaat het om:
A
de grote groep mensen tevreden te houden
B
kleine hoeveelheden van hetzelfde product maken
C
grote hoeveelheden van hetzelfde product maken
D
grote hoeveelheden van meerdere producten maken

Slide 23 - Quizvraag

Welke besmettelijke ziektes kwamen veel voor in de arbeiderswijken in de 19e eeuw?
A
tuberculose, tyfus en cholera
B
scheurbuik, tyfus en cholera
C
obesitas, tyfus en tuberculose
D
tyfus, kanker, scheurbuik en cholera

Slide 24 - Quizvraag

Noem eens 2 voordelen van de aanleg van spoorlijnen voor de industrie

Slide 25 - Open vraag

Vul aan: Urbanisatie is ...
A
de groei van steden, doordat mensen van het platteland naar de stad verhuizen.
B
de groei van steden, waarna mensen vanuit de stad naar het platteland verhuizen.
C
de groei van steden, doordat mensen in de fabrieken willen werken.
D
de groei van het platteland, doordat mensen niet meer in de vieze arbeiderswijken willen wonen.

Slide 26 - Quizvraag

Zet in de goede volgorde...
Stoommachines maakten honderden draden
Een spinnewiel maakt 1 draad
Kinderen werken nu ook in stoommachine fabrieken
Spinning Jenny maakt 16 draden
Water jenny werkt op waterkracht

Slide 27 - Sleepvraag

Het congres van Wenen vond plaats in?
timer
0:15
A
1813-1814
B
1814-1815
C
1815-1816
D
1816-1817

Slide 28 - Quizvraag

Het belangrijkste doel van het congres van Wenen was?
timer
1:00
A
Napoleon verslaan
B
Het verdelen van terugveroverde gebieden
C
zorgen voor een stabiele orde in Europa
D
Installeren van democratieën in Europa

Slide 29 - Quizvraag

Welk soort motief hadden de Europeanen niet voor modern imperialisme?
A
cultureel
B
economisch
C
politiek
D
sociaal

Slide 30 - Quizvraag

Wat is modern imperialisme?
A
Veel grond in Europa veroveren
B
Veel kolonies stichten in Zuid Amerika
C
Veel grond veroveren en besturen in Afrika en Azie
D
Veel handelen met kolonies

Slide 31 - Quizvraag

Wat heeft modern imperialisme te maken met afzetmarkt?

Slide 32 - Open vraag

Wat heeft modern imperialisme te maken met grondstoffen?

Slide 33 - Open vraag

Wat heeft modern imperialisme te maken met geloof/cultuur?

Slide 34 - Open vraag

Welk motief voor modern imperialisme komt in deze prent duidelijk tot uiting?
A
Verovering voor afzetmarkten (hier China)
B
Verovering voor de machtspositie in de wereld
C
Verovering om achterlijke gebieden te beschaven
D
Verovering voor grondstoffen (bijv. Chinese zijde voor textiel)

Slide 35 - Quizvraag

Slide 36 - Tekstslide

Welke van de motieven voor het modern imperialisme wordt hier vooral bekritiseerd?
A
Economische
B
Politieke
C
Culturele
D
Alle drie

Slide 37 - Quizvraag

Wat heeft modern imperialisme te maken met de huidige burgeroorlogen in Congo?

Slide 38 - Open vraag