Con Gusto A1 ,4a semana, 1a clase Anneke

Programa
Con Gusto 1, 4a semana , 1a clase
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansHBOStudiejaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Programa
Con Gusto 1, 4a semana , 1a clase

Slide 1 - Tekstslide

¡ ciudades con magia!
Guatapé,
Colombia

Slide 2 - Tekstslide

Repaso Unidad 5:

  • boodschappen doen
  • telwoorden
  • info tapas en bestellen
  • hoeveelheden
  • de klok

Slide 3 - Tekstslide

En el supermercado:
¿Qué productos compras?
menciona 2

Slide 4 - Woordweb

Hoe vraag je: ik wil graag een halve kilo tomaten?
A
Quería medio kilo de tomates
B
Quiero medio kilo de tomates
C
Quería un medio kilo de tomates
D
Quiero un medio kilo de tomates

Slide 5 - Quizvraag

Hoe vraag je : anders nog iets?
A
¿Algo más?
B
¿ Una cosa más?

Slide 6 - Quizvraag

Hoe vraag je: hoe duur zijn de mandarijnen?
A
¿ Cuánto son las mandarinas?
B
¿ Cuánto cuestan las mandarinas?
C
¿Cuántas cuestan las mandarinas?
D
¿Cuántos cuestan las mandarinas?

Slide 7 - Quizvraag

Hoe zeg je in het Spaans:
Het is 25 euro.

Slide 8 - Open vraag

JL wil graag een fles rode wijn van het huis maar Madeleine wil liever Spa rood.........
Pierre zegt : voor mij de biefstuk, zit er saus bij?
Caroline bestelt friet met mayonaise
zeg in het Spaans:

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Vul het goede lijdend voornaamwoord in:
1. lo, lo 2, las 3. lo, 4. la, 5. lo
p. 49 wb
Als het lijdend voorwerp vóór het werkwoord staat moet je lo/la/los/las gebruiken!!:
Los tomates, los compro yo/ yo compro los tomates
El té ,lo quiero con limón/ quiero el té con limón

Slide 11 - Tekstslide

la hora
schrijf de tijden op die je hoort:

Slide 12 - Tekstslide

Por la ciudad
Programma:
  • een stad beschrijven    
  • ser/ estar/ hay                   
  • toeristische informatie inwinnen                          
  • plaatsaanduidingen      
Medellín

Slide 13 - Tekstslide

opdr. 1  p. 53 Vul de juiste namen vd steden in....

Slide 14 - Tekstslide

2b Vul aan:
gastronomía:
partes de la ciudad:
monumentos:
actividades:
comida tradicional,confiterías,dulces
barrio Santa Cruz,barrio Triana
la Giralda,tumba de C.C.,Alcázar
visitar el museo Bellas Artes,visitar monumentos,ir de compras,ir al teatro
Un día en Sevilla TB p.54:
lees de tekst en beantwoord de vragen van 2a

Slide 15 - Tekstslide

opdr. 3a tb p. 55 vul het schema in m.b.v de tekst en probeer de regel te ontdekken......daarna lezen we 3b
Hay--estar
hay--está
hay--está
hay--están

Slide 16 - Tekstslide

De vertaling van het ww "zijn"
1. ser gebruik je bij:
  1. -persoonsgegevens
  2. -nationaliteit en afkomst
  3. -beroep
  4. -religie
  5. -definitie
  6. - kenmerkende eigenschap
  7. -prijs
  8. -tijd
  9. -plaatsvinden
schrijf nu zelf 5 voorbeeldzinnen
voorbeelden
Hoy es lunes, son las dos de la tarde Juan es un chico, es holandés, es de Chile, es moreno, es profesor.Su reunión es en la escuela, la escuela es del estado chileno. Los costos  para los estudiantes son......euros

Slide 17 - Tekstslide

2. De vertaling van het ww "zijn" met estar
estar
estoy
estás está
estamos
estáis
están
      Gebruik van estar  :
  1.  zijn, staan, hangen, liggen etc. : alles wat je kunt vervangen door zich bevinden!!
  2. om een tijdelijke toestand aan te geven en burgerlijke staat
  3. waardering van gerechten tijdens het eten
Juan está en el tren
estoy cansado/a/ eestoy casado/a
los calamares están muy ricos

Slide 18 - Tekstslide

3. zijn/ z.bevinden kan ook vertaald worden met HAY                Wanneer nu estar en wanneer hay????
estar
hay
  • eigennaam
  • bep.lidwoord
  • bezittelijk vnw
  • aanwijzend vnw
  • onbepaald lidwoord
  • zelfst.nw.
  • telwoord
  • onmeetbaar :mucho/poco
Kortom: zodra je ( met dezelfde woorden) "er" in de zin kunt zetten: 
"hay"

Slide 19 - Tekstslide

en nu jij zelf.........

Slide 20 - Tekstslide

En la oficina de turismo
En la oficina de turismo
1. un restaurante típico
2. un plano de la ciudad
3. una entrada para el concierto de flamenco
4.visitas guiadas en la catedral
5. autobús para Triana
6.comprar sellos
7.abre los lunes
8.las tiendas por la tarde
Luister naar fragment 38 en vul de vragen van opdr. 4a p. 55 aan

Slide 21 - Tekstslide

Mondeling
¿Dónde está la oficina de información?
La oficina de información está enfrente de los servicios
 Plaatsbepalingen opdr.5  TB p.56
Let op!!
het voorzetsel "de" en het lidwoord "el"              del:
Está delante de el museo
 está delante del museo
                    
op de volgende slide oefenen we de plaatsbepalingen
gebruik van "de"
Tussen een plaatsbepaling en het zelfstandig naamwoord komt altijd "de" behalve bij entre, en,encima:
 está al lado de la mesa maar:
está entre la mesa y la silla

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Link

¿ Adónde vamos?  Vamos a Bogotá......
opdr. 7a TB p. 57: luister en beantwoord de vragen
44

Slide 24 - Tekstslide

Het werkwoord ir= gaan
ir
voy
vas
va
vamos
vais
van
a


de


en
ir a = gaan naar : voy a Cali
ir a + infinitivo: nabije toekomst:
         mañana voy a visitar el museo
ir de : in uitdrukkingen: ir de compras
            ir de vacaciones, ir de excursión, ir              de copas, ir de tapas
ir en + vervoermiddel: ir en avión,    
          ir en coche, ir en bicicleta
ir a pie
ir a caballo

Slide 25 - Tekstslide

 reizen:  We gaan van.....naar.......via.......met.........
          origen          destino              vía              medio
ir        de              a               por             en
Voy   de  Amsterdam a Bogotá por Houston en avión
maak de oef. op de volgende slide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

werken in groepjes
Ga naar je agenda en naar het       groepje waarbij je bent ingedeeld
en maak:                          
opdracht 4b tb  p.55 tb                
opdracht 5a tb p.56 tb              
   opdracht  2, 8, 10, 11, 12, 15  wb  

Om 12u10 terug in de algemene vergadering!!    
         
woorden van frequentie: p.57 TB

Slide 28 - Tekstslide

¿Qué recuerdas?

Slide 29 - Tekstslide

Vul in : hay, ser of estar

Slide 30 - Tekstslide

¿ Dónde está mi perro?

Slide 31 - Tekstslide

geef de juiste vorm van ir én het voorzetsel  

Slide 32 - Tekstslide

Deberes:

Uit het WB opdracht :
1, 3, 4 t/m 9, 13 en 14
Op de volgende slide vind je een video met extra uitleg over ser/hay/estar 

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video