01-04-2025

01-04-2025
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansBeroepsopleiding

In deze les zitten 27 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

01-04-2025

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Mirar Deberes
TB
p.51: Panamericana: ik zal aantal vragen stellen.
p.53, oef.1 (slide 16)
p. 54: 24 horas en Sevilla: Lezen
 oef.2 a/ b maken (slides 17, 18)
p. 55, oef. 3a: kijken
Herhalen de werkwoorden SER en ESTAR
Slides 20 t/m 23
WB:
p. 55, oef. 1, oef. 3; p. 56, oef.4
p. 57, oef.9

Slide 3 - Tekstslide

WB: p.51, 52: Reglas y Sistemas
TB: p.51 Panamericana
En Nicaragua, Costa Rica y Panamá con Evelyn

Slide 4 - Tekstslide

TB: p.53, oef.1 Vul de juiste namen van de steden in....
¿Qué ciudades de España conoces?

1. Granada
2.Buenos Aires
3. Cuba
4.Bilbao
slide 16

Slide 5 - Tekstslide

24 horas en Sevilla
TB.p.54 Lectura 
Un día en Sevilla
oef.2a
1) comer
2) escuchar
3) comprar
4) ver
5) descansar
a) uitrusten
b) kopen
c) eten
d) luisteren
e) zien/ kijken
Waar kan je deze dingen in Sevilla doen? 
Más palabras: lugares de la ciudad p. 172
slide 17

Slide 6 - Tekstslide

  • Gastronomía:
  • Partes de la ciudad:
  • Monumentos:
  • Actividades:
comida tradicional,confiterías,dulces
barrio Santa Cruz,barrio Triana
la Giralda,tumba de C.C.,Alcázar
visitar el museo Bellas Artes,visitar monumentos,ir de compras,ir al teatro
oef. 2b
Lees de tekst en schrijf zoveel mogelijk dingen uit de teks: 
slide 18

Slide 7 - Tekstslide

WB:
p. 55, oef. 1, oef. 3; p. 56, oef.4
p. 57, oef.9

Slide 8 - Tekstslide

TB  p.55, oef. 3a ¿Hay o está/están?: Zoek in de tekst de zinnen waar hay en está/n gebruikt worden en vul daarna de tabel en regel aan.
En Santa Cruz ….. muchos bares.
Triana ….. al lado del río.
….. dos confiterías en la calle Sierpes.
La tumba de Colón ….. en la catedral.
... una vista fantástica.
¿Dónde ….. los cuadros de Goya?
Hay
Estar 

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

De vertaling van het ww "zijn"
1. ser gebruik je bij:
  1. -persoonsgegevens
  2. -nationaliteit en afkomst
  3. -beroep
  4. -religie
  5. -definitie
  6. - kenmerkende eigenschap
  7. -prijs
  8. -tijd
  9. -plaatsvinden
SER
soy
eres
es
somos
sois
son
slide 20

Slide 11 - Tekstslide

2. De vertaling van het ww "zijn" met estar
estar
estoy
estás está
estamos
estáis
están
      Gebruik van estar  :
  1.  zijn, staan, hangen, liggen etc. : alles wat je kunt vervangen door zich bevinden!!
  2. om een tijdelijke toestand aan te geven en burgerlijke staat
  3. waardering van gerechten tijdens het eten
Juan está en el tren
estoy cansado/a/ 
estoy casado/a
los calamares están muy ricos
slide 21

Slide 12 - Tekstslide

SER ( eigenschap)
  • persoonsgegevens
  • nationaliteit en afkomst
  • beroep
  • religie
  • definitie
  • kenmerken en eigenschappen
  • prijs
  • tijd
  • plaatsvinden
ESTAR ( toestand)
  • persoonlijk welbevinden (¿Cómo estás?)
  • toestand 
  • burgerlijke staat. (Estoy bien. Estoy casado/a.)
  • waardering van gerechten tijdens het eten (El pollo está picante.)
slide 22

Slide 13 - Tekstslide



  • Hoy es lunes, son las dos de la tarde 
  • Juan es un chico,  es de Chile, es moreno, es profesor.
  • Hoy tiene una reunión. Su reunión es en la escuela.
  • Los libros para los estudiantes son 250euros.


  • Juan está cansado por su trabajo.
  • Yo estoy casada con Juan.
  • A Juan le gusta comer calamares. Estos calamares están muy ricos. Están un poco picantes, pero le gustan mucho.
SER
ESTAR
slide 23

Slide 14 - Tekstslide

3. zijn/ z.bevinden kan ook vertaald worden met HAY                Wanneer  estar en wanneer hay????
estar
hay
  • eigennaam
  • bep.lidwoord
  • bezittelijk vnw
  • aanwijzend vnw
  • onbepaald lidwoord
  • zelfst.nw.
  • telwoord
  • onmeetbaar :mucho/poco
Kortom: zodra je (met dezelfde woorden) "er" in de zin kunt zetten: 
"hay"

Slide 15 - Tekstslide



  • Juan está en el tren .
  • Tus hermanos están en la escuela.
  • El coche rojo está aparcado enfrente del cine


  • Hay tres chicos en el tren. 
  • Hay muchos estudiantes en la escuela.
  • Hay un coche rojo aparcado enfrente del cine
ESTAR
HAY
TB: p.55, oef.3b

Slide 16 - Tekstslide

en nu jij zelf.........

Slide 17 - Tekstslide

SER: Zijn                                      ESTAR: Zijn, zich bevinden                     HAY: Er is/zijn
soy, eres, es, somos, sois, son     estoy, estás, está, estamos, estáis, están
¿Cómo es tu ciudad? WB: p.55, ej. 2b

Slide 18 - Tekstslide

TB. p.55, oef. 4a
En la oficina de turismo
Lees vraag 1 t/m 8. Maak de vragen af met de woorden (para el concierto de flamenco, un restaurante típico, etc.) Luister naar fragment 38 en controleer je antwoorden.
38

Slide 19 - Tekstslide

Los días de la semana
Bij de dagen van de week gebruik je altijd het bepaald lidwoord.
el - eenmalige gebeurtenis
los - terugkerende gebeurtenis
- El lunes tengo clase de español.
- Los lunes tengo clase de español.
- El domingo no estudio.
- Los domingos no estudio.

Slide 20 - Tekstslide


p.56, Ejercicio 5 a
¿Dónde está la oficina de información?
La oficina de información está enfrente de los servicios
TB: p.56, oef. 5 a
- ¿Dónde está la oficina de información?
* La oficina de información está enfrente de los servicios.
-¿Hay una farmacia por aquí?
*Sí, hay una al lado del estanco. 
-¿Hay un teatro por aquí?
*Sí, hay uno enfrente del estanco.


En un centro comercial
una farmacia - un supermercado - una panadería - un restaurante - los servicios - un cine - una tienda de modas - una zapatería - un estanco - Correos - un cajero automático - una zona wifi

Slide 21 - Tekstslide

TB nr.5b  p.56 Plaatsbepalingen
al lado de                naast                       delante de       voor
a la derecha de    rechts                      detrás de         achter
a la izquierda de  links                          enfrente de    tegenover
cerca de                  dicht bij                    entre … y …      tussen … en
lejos de                    ver weg                     por aquí           hier in de buurt
gebruik van "de"
Tussen een plaatsbepaling en het zelfstandig naamwoord komt altijd "de" behalve bij entre, en,  sobre:
Está al lado de la mesa. 
maar:
Está entre la mesa y la silla.

Slide 22 - Tekstslide

Mondeling
¿Dónde está la oficina de información?
La oficina de información está enfrente de los servicios
TB: p.56,oef.5 b : Plaatsbepalingen 
Let op!!
Het voorzetsel "de" en het lidwoord "el"              del:
Está delante de el museo            delante del museo.
                    

Het  voorzetsel a + el -> al
  • El pescado está cerca del gato.

  • El pescado está lejos del gato.

Slide 23 - Tekstslide

TB: p.56, oef. 5 b
En el centro comercial
Fragmento 39
Fragmento 40
Fragmento 41
Fragmento 42
Fragmento 43
Luisteren : -Vergelijk met de kaart (welke voorzetsels worden genoemd?)

Slide 24 - Tekstslide

TB : p. 56 oef.6a
¿Verdadero o Falso?

Slide 25 - Tekstslide

DEBERES
vetgedrukte oefeningen zijn belangrijk
Slides 17: oefening maken
Slides 18 t/m 25 kijken en de oefeningen maken + WOORDEN leren
WB:
p. 55, oef.2a/b: ¿ cómo es tu ciudad o pueblo?
p.56, oef.6
p. 57, oef. 8, oef.10
p.58, oef.11a, 12
p.59, oef. 13 a/ b
p.60, oef.15
 
Oefeningen van het werkboek maken en de antwoorden controleren: Zijn er fouten geweest? (wij kijken samen in de les) 

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide