W17-1H Woordenschat H5 NN

woordenschat
Deze week beginnen we met Woordenschat H5

Hoeveel woorden ken je en wat is de betekenis?  
We beginnen met een testje! 

Sleep het moeilijke woord naar de juiste betekenis
in de volgende dia. 
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

woordenschat
Deze week beginnen we met Woordenschat H5

Hoeveel woorden ken je en wat is de betekenis?  
We beginnen met een testje! 

Sleep het moeilijke woord naar de juiste betekenis
in de volgende dia. 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Amicaal
Aandenken
Bezoek
Bonje
Domineren
Gunstig
Knus
Nauwgezet
Oprecht
Roddelen
Vriendschappelijk

Souvenir

Visite

Ruzie

Overheersen
Voordelig
Gezellig
Precies
Eerlijk
Kwaadspreken

Slide 2 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Woordraadstrategie
Je leert de betekenis raden van onbekende woorden met behulp van een of meer
woorddelen die je herkent. Dat kan
vooral bij samenstellingen en 
afleidingen. 


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weten we al?

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Deze vier woordraadstrategieën kennen we al 
We zoeken in de tekst naar een:
  • synoniem
  • voorbeeld 
  • omschrijving
  • tegenstelling 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Synoniem
Twee verschillende woorden die precies hetzelfde betekenen:

Toen mijn moeder zei dat we patat gingen eten, had ik daar geen trek in. Terwijl ik gisteren onwijs veel trek in friet had!
patat is een synoniem voor friet

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een voorbeeld zoeken
  • Als je de betekenis van een woord niet kent, zoek je in de tekst of er een voorbeeld gegeven wordt van het moeilijke woord. Soms kun je hieruit de betekenis opmaken. 
  • Kijk in de tekst of de betekenis tussen haakjes staat.


Voorbeelden:

Laagwater en straffe (felle) oostenwind hinderen veerdiensten naar de Wadden. 

In deze zin staat de betekenis van straffe tussen haakjes (felle)


Mijn zus bespeelt meerdere blaasinstrumenten: de saxofoon, de trompet en de dwarsfluit. 
In deze zin zijn saxofoon, trompet en dwarsfluit  voorbeelden van blaasinstrumenten. 



Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  Een omschrijving zoeken

Vaak staat er een omschrijving van onbekende woorden in de tekst. Zo kun je achter de betekenis van een woord komen zonder een woordenboek te gebruiken. 


Honderden ramptoeristen bezochten het gebied. De politie had veel last van al die mensen die uit nieuwsgierigheid naar de ramp kwamen kijken.

 
-> 'mensen die uit nieuwsgierigheid naar een ramp komen kijken'  is een omschrijving van 'ramptoeristen'



Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

TEGENSTELLING

Tegenstelling zijn woorden die elkaars tegengestelde zijn. Soms kun je de betekenis van een onbekend woord raden, omdat de tegenstelling van dat woord in de tekst staat.


Woorden als maar, echter, toch en daarentegen geven aan dat er een tegenstelling wordt genoemd.


Films downloaden is illegaal, maar films kijken in de bioscoop is legaal. 


Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Theorie
Lees de theorie in je lesboek op bladzijde 144 over woordraadstrategieën en bekijk de uitleg in de dia's hierna.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

0

Slide 11 - Video

Deze slide heeft geen instructies

 Ook een manier: een bekend woorddeel herkennen

Als je weet wat de woorddelen betekenen, kun je zelf bedenken wat het hele woord betekent, bijvoorbeeld:  een huisdier is een dier voor in huis.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een bekend woorddeel herkennen  

Je moet bekende woorddelen kunnen herkennen bij:
 1. samenstellingen
 2. afleidingen: dit zijn woorden met een 
                         voorvoegsel of een achtervoegsel
                         allebei kan ook, dus: voor- én                                                    achtervoegsel

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samengestelde woorden
Woorden die uit twee of meer woorden bestaan, noemen we samenstellingen of samengestelde woorden. Je schrijft samenstellingen aan elkaar. Als je de betekenis van de losse delen van de samenstelling kent, kun je ook de betekenis van de samenstelling bedenken. 
voorbeeld: 
voetbal + wedstrijd = voetbalwedstrijd
koop + overeenkomst = koopovereenkomst
sport + dag = sportdag

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke twee samenstellingen kun je maken met de woorden taart, foto, vorm en lijstje?

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke twee samenstellingen kun je maken met de woorden computer, haar, spel en band?

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Voorvoegsels
Er bestaan veel woorden met de(s)-, be-, ge-, her-, on(t)-, ver-, wan-, en aarts- ervoor.
Dit zijn voorvoegsels en die geven een bepaalde betekenis aan een woord. Je schrijft ze altijd op dezelfde manier.

Slide 17 - Tekstslide

Voorvoegsels zet je altijd voor een woord, zoals het woord  zelf al aangeeft: voorvoegsel. Het gaat dus om het eerste deel van een woord.



Voorbeelden 
gezang
beantwoorden
herzien
ontcijferen
vergeven
wangedrag
aartsrivaal 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Het voorvoegels on- betekent niet of zonder.

Geef bij de volgende woorden aan of het woord niet of zonder betekent.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

onbegrip
A
niet
B
zonder

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

onbelangrijk
A
niet
B
zonder

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

ongeluk
A
niet
B
zonder

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

ongezond
A
niet
B
zonder

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

onhandig
A
niet
B
zonder

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Achtervoegsels
Er zijn ook veel woorden met -heid, -lijk, -ing, -ig, 
 -er, -erd, -aar, -aard, -baar, -rik, -vol of -isch erachter. 

Deze korte stukjes zijn achtervoegsels, je schrijft ze altijd op dezelfde manier. Ook achtervoegsels geven een bepaalde betekenis aan een woord. 

Slide 25 - Tekstslide

achtervoegsels zet je altijd achter een woord, zoals het woord zelf al aangeeft: achtervoegsels. Het gaat dus om het laatste deel van een woord.

Voorbeelden 
     blijheid
   duidelijk
    afdeling
       aardig
  aansteker
    eigenaar
      aaibaar
 fantastisch

 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Lees wat deze achtervoegsels betekenen.




Maak van de volgende woorden 
een nieuw woord met een van 
de achtervoegsels.


-loos:      zonder
-achtig:  lijkt op, tamelijk veel
-aar:        iemand die het doet
-waarts: die richting op
Voorbeeld: schilderen.
Een nieuw woord met -achtig is schilderachtig.
Noteer: schilderachtig.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

adem

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

bedelen

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

leugen

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

raadsel

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat je nu geleerd hebt 
    Het herkennen van:
    1. samenstellingen (voetbalwedstrijd)
    2. voorvoegsels (ondiep)
    3. achtervoegsels (vrolijk)

    Nu kun je de betekenis van moeilijke woorden makkelijker achterhalen.


    Slide 32 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Huiswerk
    Je maakt van hoofdstuk 5 Woordenschat de startopdracht en 1 t/m 4. 

     

    Slide 33 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies