Stijlfiguren

Stijlfiguren
De theorie vind je terug in de reader.

Deze theorie moet je kunnen toepassen op een gedicht. De theorie kan ook terugkeren in het examen (beeldspraak/stijlfiguren herkennen in teksten en effect ervan benoemen). 
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Stijlfiguren
De theorie vind je terug in de reader.

Deze theorie moet je kunnen toepassen op een gedicht. De theorie kan ook terugkeren in het examen (beeldspraak/stijlfiguren herkennen in teksten en effect ervan benoemen). 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stijlfiguren
Maken een tekst mooier, fraaier;
Bepaalde manier van iets zeggen/iets uitdrukken;
LET OP: GEEN stijlfouten!

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Chiasme / kruisstelling
Chiasme: een stijlvorm waarbij twee woorden in een omgekeerde volgorde worden herhaald. 
Die twee woorden kunnen zowel identiek als verwant zijn. 
Ook wel kruisstelling genoemd: verbind de woorden die bij elkaar horen en je krijgt een kruis.

  • De eersten zullen de laatsten zijn, 
       en de laatsten zullen de eersten zijn.    (verbind laatsten en eersten met elkaar en je krijgt X)

  • Leef je om te werken, of werk je om te leven?
  • Dames en heren, jongens en meisjes (maar niet: dames en heren, meisjes en jongens)

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eufemisme, understatement,  litotes, hyperbool
Eufemisme: verzachtende uitdrukking (om een pijnlijke situatie te verzachten, of om te voorkomen dat je iemand kwetst).
  • 'Een deel van het personeel zal moeten afvloeien.' of 'Hij moest zijn hond laten inslapen.'
Understatement: afzwakking die versterkt door de context (geschreven) of de toon (gesproken).
  • 'Kijk naar die dikke auto. Zij heeft wel een paar centen' (je bedoelt: 'Zij is rijk'.)
Litotes: een bijzondere vorm van een understatement. Je ontkent het tegenovergestelde.
  • Ze zijn niet arm. (Je bedoelt: Ze zijn rijk.)
Hyperbool: overdrijving om iets nadruk te geven.

  • Ben je er eindelijk: ik heb uren op je staan wachten!



Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spot: ironie, sarcasme, cynisme
Ironie: milde spot. Je wilt mensen niet met opzet kwetsen. Je zegt het tegengestelde van wat je bedoelt. Je merkt aan de overdreven toon dat de spreker het niet ernstig, maar ironisch meent.
  • 'Ach, gaan jullie maar voor', zei de oude man vriendelijk, toen de jongens hem raakten toen ze hem enthousiast voorbij snelden.
Sarcasme: hardere vorm van spot: je kwetst iemand opzettelijk. 
  • Docent die een leerling weer een onvoldoende voor een toets terug geeft: 'Je moet vooral zo doorwerken, dan kom je er wel.'
Cynisme: harde vorm van spot, zwarte humor; je kunt twijfelen aan de goede bedoelingen van de spreker. 
  • De beul tegen de terdoodveroordeelde die het schavot op loopt: 'Let op dat je je nek niet breekt over het trapje.'



Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gisteren hebben we opa naar zijn laatste rustplaats gebracht.
A
Hyperbool
B
Understatement
C
Litotes
D
Eufemisme

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uit een gedicht van Dominique de Groen
'Je kan mij uit de betaalzone halen, maar je kan de betaalzone niet uit mij halen.'
A
hyperbool
B
sarcasme
C
litotes
D
chiasme

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke stijlfiguur?
A
ironie
B
eufemisme
C
understatement
D
hyperbool

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Dat is niet onwaarschijnlijk, zei de docent glimlachend, toen de leerling vroeg of de toets door zou gaan.
A
Understatement
B
Cynisme
C
Eufemisme
D
Litotes

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Antithese, paradox, oxymoron, repetitio

Een antithese  is een tegenstelling. Het gaat om twee verschillende zaken.

Mooi lijkt immers mooier naast lelijk, goed beter naast slecht.

  • Zij steunden elkaar door dik en dun.
Een paradox is een schijnbare tegenstelling.

  • Kalm aan en rap een beetje. /  Je beste vriend kan je ergste vijand zijn.
Een oxymoron  is een speciale paradox waarbij twee begrippen worden gecombineerd.

  • Hij kon veelzeggend zwijgen. / De jeugdige grijsaard was...
En repetitio is een herhaling van woorden.
  • Het is zo druk, druk, druk.
  • Nee, nee en nog eens nee. 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk stijlfiguur?
A
paradox
B
ironie
C
antithese
D
repetitio

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Toen de directeur binnenkwam, viel er een oorverdovende stilte.
A
antithese
B
paradox
C
hyperbool
D
oxymoron

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke stijlfiguur?
A
oxymoron
B
repetitio
C
eufemisme
D
antithese

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk stijlfiguur herken je?
A
Paradox
B
Woordspeling
C
Oxymoron
D
Chiasme

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De dagen verstrijken in een lichte waas, we worden dronken zonder ook maar een druppel te drinken.
A
Ironie
B
Understatement
C
Hyperbool
D
Paradox

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Prolepsis, anticipatie, anafoor, hyperbool
Prolepsis: je haalt het kernwoord naar voren (pro) en verwijst dan terug.
  •  Die leraar, die wil ik nooit meer zien!
Anticipatie: je noemt de kern pas later, begint met verwijswoorden en creëert zo een verwachting.
  • Wie is er niet groot mee geworden, met Calvé pindakaas.
Anafoor: herhaling van zinnen of zinsdelen.
  • "Zonder jou is alles in mijn leven killer. Zonder jou is alles plotseling veel stiller. Zonder jou is wat voorheen vertrouwd was, niet vertrouwd.”
Parallellisme: vorm van repetitio: aantal opeenvolgende zinnen dat hetzelfde begint en qua structuur en inhoud gelijk verloop.
  • Hij gaf zijn dochtertje een appel, hij voerde zijn zoontje een fruithapje en hij vroeg zijn vrouw een zakdoek. 
  • We gaan hier dood van verveling.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke stijlfiguren zie je hier vooral in de opbouw?
A
antithese
B
anafoor
C
ironie
D
paradox

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

We kunnen hier lang of kort over praten, maar je gaat dit sowieso doen.
A
Paradox
B
Hyperbool
C
Antithese
D
Eufemisme

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In Nederland regent het 29 van de 30 dagen.
A
Litotes
B
Eufemisme
C
Paradox
D
Hyperbool

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Iedere ouder weet het, maar veel te weinig handelen ernaar: bij de opvoeding is het belangrijk heldere regels te formuleren en overtreders aan te pakken.
A
hyperbool
B
allusie
C
anticipatie
D
prolepsis

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Drieslag: een opsomming (= enumeratio) van drie woorden, zinnen of zinsdelen:
  • Bloed, zweet en tranen
Climax: een steeds sterker wordende reeks:
  • Je hebt goed, je hebt beter, je hebt het beste (reclame)
Omgekeerde climax: een steeds zwakker wordende reeks:
  • Vorige week zag ik een fantastische film, nou ja, hij was mooi, ach, best wel goed.
Tautologie: je zegt twee woorden met eenzelfde betekenis, meestal van dezelfde woordsoort. Als stijlfiguur benadruk je en is het niet overbodig.
  • Nooit ofte nimmer zal hij dat nog doen.
Pleonasme: je herhaalt een woord dat een eigenschap van een ander woord herhaalt. Als stijlfiguur voegt het iets toe en is het niet overbodig.
  • Het groene gras lag er prachtig bij.

Drieslag, climax, omgekeerde climax, 
tautologie, pleonasme

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk stijlfiguur
zie je hier vooral?
A
antithese
B
repetitio
C
enumeratie
D
drieslag

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij staat daar maar eenzaam en alleen op de hoek van de straat te wachten.
A
Eufemisme
B
Hyperbool
C
Pleonasme
D
Tautologie

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voor de dieren, de planten en de mensen die er tot dan toe hadden geleefd, was het de apocalyps geweest.

Welke stijlfiguur herken je?
A
Enumeratie
B
Ironie
C
Drieslag
D
Understatement

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De stijlfiguur waarbij je het belangrijkste voorop plaatst, heet...
A
Anafoor
B
Repetitio
C
Anticipatie
D
Prolepsis

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een oxymoron en een paradox zijn hetzelfde.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Retorische vraag, woordspeling, allusie
Retorische vraag: je stelt een vraag waar je geen antwoord op verwacht. Het antwoord zit in (de toon) van de vraagstelling.
  • Denk je nou echt dat ik hier nog zin in heb?
Woordspeling: woordgrapje, een spel met woorden. (let op, je hoeft het zelf niet grappig te vinden).
  • Hij is een bevlogen piloot.
Allusie: je verwijst naar iets van een persoon, uit een boek of film of iets uit een situatie waarvan je inschat dat de ander het zal begrijpen dat je verwijst.
  • Ik drink, dus ik ben. (van 'ik denk, dus ik ben' van Descartes)
  • 'Et tu, Adri', zei hij boos, toen zijn vriend Adri bij de docent klikte dat hij gespijbeld had.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De man heet Alexandros, een kleine, blonde, getaande, jonge, vikingachtige figuur die de hele dag in de weer is met het verzorgen van zijn harem.
A
Drieslag
B
Repetitio
C
Prolepsis
D
Enumeratie

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zij is rustig heengegaan, vertelde de arts aan de nabestaanden.
A
Hyperbool
B
Understatement
C
Eufemisme
D
Anticipatie

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Allocutie, apostrofe, exclamatio
Allocutie: schrijver richt zich tot iemand buiten de tekst (publiek, lezer, ander persoon). 
  • Want aan U draag ik mijn boek op, Willem den Derden, Koning, Groothertog, Prins…
Apostrofe: schrijver voert een persoon in de tekst op en richt zich tot hem. 
  • O Romeo, Romeo! wherefore art thou Romeo?
  • Als jij, rekenmachine, niet zoveel energie zuigt, hoef ik niet elke week jouw batterijen te vervangen!
Exclamatio: vormen van een emotionele uitroep. 
  • O Romeo, Romeo! wherefore art thou Romeo?

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Snoop Dogg:
'Rollin' down the street, smokin' indo
Sippin' on gin and juice, laid back
With my mind on my money
And my money on my mind.'
A
hyperbool
B
climax
C
chiasme
D
prolepsis

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke stijlfiguur?
A
Hyperbool
B
Ironie
C
Eufemisme
D
Woordspeling

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Pieter Derks: 'De mondkapjes liggen in een groot magazijn. Nou heeft ons kabinet toevallig net weer mondkapjes verplicht geadviseerd. Dat komt goed uit.'
A
oxymoron
B
allusie
C
hyperbool
D
ironie

Slide 33 - Quizvraag

Nu
Welke stijlfiguur?
A
Understatement
B
Paradox
C
Retorische vraag?
D
Tautologie

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke stijlfiguur?
A
woordspeling
B
allusie
C
antithese
D
retorische vraag

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke stijlfiguur?
A
Understatement
B
Allusie
C
Pleonasme
D
Oxymoron

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies