Hs 2 oefentoets

Hs 2 oefentoets
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 48 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hs 2 oefentoets

Slide 1 - Tekstslide

1 a 


Slide 2 - Tekstslide

1 a € 77 – € 19,95 = € 57,05
  b 


Slide 3 - Tekstslide

1 a € 77 – € 19,95 = € 57,05
  b giraal
 c 


Slide 4 - Tekstslide

1 a € 77 – € 19,95 = € 57,05
  b giraal
 c Nog steeds € 8,45.


2 a 


Slide 5 - Tekstslide

1 a € 77 – € 19,95 = € 57,05
  b giraal
 c Nog steeds € 8,45.


2 a Je geeft uit: € 25,75 + € 7,95 = € 33,70
  € 33,70 = …% van € 162,50
  33,70 ÷ 162,50 = 0,2073
  0,2073 × 100 = 20,7%
  Of in één keer:
  33,70 ÷ 162,50 × 100 = 20,7%
 b

Slide 6 - Tekstslide

1 a € 77 – € 19,95 = € 57,05
  b giraal
 c Nog steeds € 8,45.


2 a Je geeft uit: € 25,75 + € 7,95 = € 33,70
  € 33,70 = …% van € 162,50
  33,70 ÷ 162,50 = 0,2073
  0,2073 × 100 = 20,7%
  Of in één keer:
  33,70 ÷ 162,50 × 100 = 20,7%
 b Je saldo is € 162,50 – € 33,70 = € 128,80


Slide 7 - Tekstslide


Slide 8 - Tekstslide

3 € 230 + € 44 – € 54 = € 220
 € 1.270 – € 890 = € 380
 € 692 - € 380 = € 312



Slide 9 - Tekstslide

3 € 230 + € 44 – € 54 = € 220
 € 1.270 – € 890 = € 380
 € 692 - € 380 = € 312


4 Elektronisch betalen
 

Slide 10 - Tekstslide

3 € 230 + € 44 – € 54 = € 220
 € 1.270 – € 890 = € 380
 € 692 - € 380 = € 312


4 Elektronisch betalen
 
5 1 Onjuist 2 Juist



Slide 11 - Tekstslide

3 € 230 + € 44 – € 54 = € 220
 € 1.270 – € 890 = € 380
 € 692 - € 380 = € 312


4 Elektronisch betalen
 
5 1 Onjuist 2 Juist


6 Bijvoorbeeld:
 - Je ruilt een trui voor een broek.
 - Je doet een klusje in ruil voor iets lekkers.

Slide 12 - Tekstslide



Slide 13 - Tekstslide

7 - Sparen voor een bepaald doel; bijvoorbeeld voor een vakantie.
 - 


Slide 14 - Tekstslide

7 - Sparen voor een bepaald doel; bijvoorbeeld voor een vakantie.
 - Sparen uit voorzorg; bijvoorbeeld voor het geval je spelcomputer onverwacht kapot gaat.
 -

Slide 15 - Tekstslide

7 - Sparen voor een bepaald doel; bijvoorbeeld voor een vakantie.
 - Sparen uit voorzorg; bijvoorbeeld voor het geval je spelcomputer onverwacht kapot gaat.
 - Sparen voor de rente; bijvoorbeeld omdat dit iets extra’s oplevert.

8 a 

Slide 16 - Tekstslide

7 - Sparen voor een bepaald doel; bijvoorbeeld voor een vakantie.
 - Sparen uit voorzorg; bijvoorbeeld voor het geval je spelcomputer onverwacht kapot gaat.
 - Sparen voor de rente; bijvoorbeeld omdat dit iets extra’s oplevert.

8 a De bank spreekt af
  - hoeveel je leent.
  - in hoeveel tijd je het terugbetaalt.
  - welk bedrag je per maand terugbetaalt.
 b De bank wil weten of je genoeg verdient om de lening terug te kunnen betalen.


Slide 17 - Tekstslide

7 - Sparen voor een bepaald doel; bijvoorbeeld voor een vakantie.
 - Sparen uit voorzorg; bijvoorbeeld voor het geval je spelcomputer onverwacht kapot gaat.
 - Sparen voor de rente; bijvoorbeeld omdat dit iets extra’s oplevert.

8 a De bank spreekt af
  - hoeveel je leent.
  - in hoeveel tijd je het terugbetaalt.
  - welk bedrag je per maand terugbetaalt.
 b 


Slide 18 - Tekstslide

7 - Sparen voor een bepaald doel; bijvoorbeeld voor een vakantie.
 - Sparen uit voorzorg; bijvoorbeeld voor het geval je spelcomputer onverwacht kapot gaat.
 - Sparen voor de rente; bijvoorbeeld omdat dit iets extra’s oplevert.

8 a De bank spreekt af
  - hoeveel je leent.
  - in hoeveel tijd je het terugbetaalt.
  - welk bedrag je per maand terugbetaalt.
 b De bank wil weten of je genoeg verdient om de lening terug te kunnen betalen.


Slide 19 - Tekstslide



Slide 20 - Tekstslide

9 Bijvoorbeeld:
 - Omdat ze niet willen wachten met een aankoop tot ze genoeg gespaard hebben.
 - Omdat ze het geld dringend nodig hebben.


10


Slide 21 - Tekstslide

9 Bijvoorbeeld:
 - Omdat ze niet willen wachten met een aankoop tot ze genoeg gespaard hebben.
 - Omdat ze het geld dringend nodig hebben.


10 a – 2  b – 1


11 a 


Slide 22 - Tekstslide

9 Bijvoorbeeld:
 - Omdat ze niet willen wachten met een aankoop tot ze genoeg gespaard hebben.
 - Omdat ze het geld dringend nodig hebben.


10 a – 2  b – 1


11 a 5 jaar = 5 × 12 = 60 maanden  aflezen uit de tabel: € 243
 b 


Slide 23 - Tekstslide

9 Bijvoorbeeld:
 - Omdat ze niet willen wachten met een aankoop tot ze genoeg gespaard hebben.
 - Omdat ze het geld dringend nodig hebben.


10 a – 2  b – 1


11 a 5 jaar = 5 × 12 = 60 maanden  aflezen uit de tabel: € 243
 b € 243 × 60 = € 14.580
 c 
 

Slide 24 - Tekstslide

9 Bijvoorbeeld: 
 - Omdat ze niet willen wachten met een aankoop tot ze genoeg gespaard hebben.
 - Omdat ze het geld dringend nodig hebben.


10 a – 2  b – 1


11 a 5 jaar = 5 × 12 = 60 maanden  aflezen uit de tabel: € 243
 b € 243 × 60 = € 14.580
 c € 14.580 – € 12.500 = € 2.080 extra betaald (rente)
   € 2.080 = …% van € 12.500.          ->  2.080 ÷ 12.500 = 0,1664
  0,1664 × 100 = 16,6%                         -> Of in één keer: 2.080 ÷ 12.500 × 100 = 16,6%

Slide 25 - Tekstslide

12 

Slide 26 - Tekstslide

12 Bijvoorbeeld:
 - Een gestolen fiets.
 - Stormschade aan een woning.
 - Een ziekenhuisbehandeling.


13 

Slide 27 - Tekstslide

12 Bijvoorbeeld:
 - Een gestolen fiets.
 - Stormschade aan een woning.
 - Een ziekenhuisbehandeling.


13 A


14 

Slide 28 - Tekstslide

12 Bijvoorbeeld:
 - Een gestolen fiets.
 - Stormschade aan een woning.
 - Een ziekenhuisbehandeling.


13 A


14 minder

Slide 29 - Tekstslide

Oefenopdrachten

Slide 30 - Tekstslide

Opdracht 2
Het aantal telefoons dat in Nederland verkocht is in 2022 is 240.000.000. Hiervan zijn 43% IPhones. Hoeveel IPhones zijn er in 2022 verkocht?

Slide 31 - Tekstslide

Opdracht 2
Het aantal telefoons dat in Nederland verkocht is in 2022 is 240.000.000. Hiervan zijn 43% IPhones. Hoeveel IPhones zijn er in 2022 verkocht?

Te berekenen aantal of bedrag = percentage / 100 x totaal
Te berekenen aantal of bedrag = 43 / 100 x 240.000.000 = 103.200.000
Niet de punten in je rekenmachine zetten!

Slide 32 - Tekstslide

Opdracht 3
Je spaargeld is €784. Je krijgt hier 3,5% rente over. Wat wordt het rentebedrag per jaar?
timer
1:30

Slide 33 - Tekstslide

Opdracht 3
Je spaargeld is €784. Je krijgt 3,5% rente. Wat is het rentebedrag na 1 jaar?

Rentebedrag per jaar = percentage / 100 x totaal
Te berekenen aantal of bedrag = 3,5 / 100 x €784 = €27,44 rente

Slide 34 - Tekstslide

Opdracht 4
Het gemiddelde bedrag dat afgelopen jaar gepind is, is €23,58. Dit is verwacht om te dalen met 5,6% aankomend jaar. Wat is het gemiddelde bedrag dat aangekomend jaar naar verwachting wordt gepind?

timer
1:30

Slide 35 - Tekstslide

Opdracht 4
Het gemiddelde bedrag dat afgelopen jaar gepind is, is €23,58. Dit is verwacht om te dalen met 5,6% aankomend jaar. Wat is het gemiddelde bedrag dat aangekomend jaar naar verwachting wordt gepind?

Te berekenen aantal of bedrag = percentage / 100 x totaal
5,6 / 100 x €23,58 = €1,32
Wat heb je nu uitgerekend?
€23,58 - €1,32 = €22,26

Slide 36 - Tekstslide

Opdracht 5
Je leent €180 van de bank, maar je moet €225 terug betalen. Hoeveel procent rente betaal je?
timer
1:30

Slide 37 - Tekstslide

Opdracht 5
Je leent €180 van de bank, maar je moet €225 terug betalen. Bereken het percentage van de rente die je over deze lening betaalt?


Rentepercentage = aantal of bedrag / totaal x 100
Aantal of bedrag = Rentebedrag dat je moet betalen
Totaal = Bedrag dat je leent
Rente percentage = €45 / €180 x 100 = 25%

Slide 38 - Tekstslide

Opdracht 6
Je leent €3800 euro van de bank. Je betaalt 12 maanden lang een maandtermijn van €356. Wat is het rentebedrag dat je moet betalen?
timer
1:30

Slide 39 - Tekstslide

Opdracht 6
Je leent €3800 euro van de bank. Je betaalt 12 maanden lang een maandtermijn van €356. Wat is het rentebedrag dat je moet betalen?

12 x €356 = €4272
€4272 - €3800 = €472

Slide 40 - Tekstslide

Opdracht 7
Je leent €3800 euro van de bank. Je betaalt 12 maanden lang een maandtermijn van €356. Wat is het rentepercentage dat je moet betalen?
timer
1:30

Slide 41 - Tekstslide

Opdracht 7
Je leent €3800 euro van de bank. Je betaalt 12 maanden lang een maandtermijn van €356. Wat is het rentepercentage dat je moet betalen?

Rente percentage =aantal of bedrag / totaal x 100
€472 / €3800 x 100= 12,4%

Slide 42 - Tekstslide

Opdracht 8
Karel betaal zijn jaarpremie vooraf waardoor hij 4,3% korting krijgt per maand. Normaal (dus zonder korting) zou hij €35 betalen per maand. Hoeveel moet hij nu per jaar betalen?
timer
1:30

Slide 43 - Tekstslide

Opdracht 8
Karel betaal zijn jaarpremie vooraf waardoor hij 4,3% korting krijgt per maand. Normaal (dus zonder korting) zou hij €35 betalen per maand. Hoeveel moet hij nu per jaar betalen?

Te berekenen bedrag = percentage / 100 x totaal
4,3 / 100 x €35 = €1,505
€35 - €1,505 = €33,495 -> €33,50

Slide 44 - Tekstslide

Opdracht 9
Je leent €1500. Je betaalt de lening in 1 terug met maandtermijnen van €132. 
1) Hoeveel betaal je meer terug dan je geleend hebt?
2) Hoeveel procent is dat van het geleende bedrag?
timer
3:00

Slide 45 - Tekstslide

Opdracht 9
Je leent €1500. Je betaalt de lening in 1 terug met maandtermijnen van €132. 
1) Hoeveel betaal je meer terug dan je geleend hebt?
€132 x 12 = €1584
€1584 - €1500
2) Hoeveel procent is dat van het geleende bedrag?

Slide 46 - Tekstslide

Opdracht 9
Je leent €1500. Je betaalt de lening in 1 terug met maandtermijnen van €132. 
1) Hoeveel betaal je meer terug dan je geleend hebt?
€132 x 12 = €1584
€1584 - €1500 = €84
2) Hoeveel procent is dat van het geleende bedrag?
Rente percentage =aantal of bedrag / totaal x 100
€84 / €1500 x 100 = 5,6%

Slide 47 - Tekstslide

Leren voor de toets

Slide 48 - Tekstslide