Unit 4 Klas 2-Auxiliary Verbs

MUST
HAVE TO
SHOULD
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

MUST
HAVE TO
SHOULD

Slide 1 - Tekstslide

must + hele werkwoord

must drukt uit wat de spreker vindt dat moet gebeuren (internal obligation). Het is een persoonlijke noodzaak, kan niet anders.

I must go home now. 
have to + hele werkwoord

has to/ have to drukt uit dat er een regel is waaraan je je moet houden of dat je iets van een ander moet doen. 
Het is verplicht, van buitenaf opglegd(external obligation).
We have to pay our taxes.

Slide 2 - Tekstslide

should + hele werkwoord
should drukt uit dat iemand iets eigenlijk zou moeten doen. Het is een advies of een aanbeveling.

You should sleep early.

Slide 3 - Tekstslide

If you want my advice, next time you see Pauline, you ____________ be more polite to her.
A
can
B
must
C
should
D
have to

Slide 4 - Quizvraag

When we are at school we __________
wear a uniform. That is our school's policy.
A
have to
B
must
C
can
D
should

Slide 5 - Quizvraag

Mom said you ________ be home before 9 pm. You have school tomorrow.
A
have to
B
should
C
can
D
must

Slide 6 - Quizvraag

Think of something that
someone MUST do.
(hele zin)

Slide 7 - Woordweb

Think of something that
someone HAS TO do.
(hele zin)

Slide 8 - Woordweb

Think of something that
someone SHOULD do.
(hele zin)

Slide 9 - Woordweb

Must: moeten (persoonlijke noodzaak, kan niet anders)

Have to: moeten (verplicht, van buitenaf opglegd)

Should: (zou) eigenlijk moeten



Mustn't: niet moeten/mogen


Don't / doesn't have to: niet hoeven

Shouldn't: (zou) eigenlijk niet moeten

Slide 10 - Tekstslide


I must go.

I have to go.

I should go..


Must I go?

Do I have to go?

Should I go?

I must not go.

I don't have to go.

I shouldn't go.
He/she/it must go

He/she/it has to go


He/she/it should go

Must he/she/it go?

Does he/she/it have to go?

Should he/she/it go?

He/she/it must not go.

He/she/it doesn't have to go.

He/she/it shouldn't go.

Slide 11 - Tekstslide

Think of something that
someone mustn't do.
(hele zin)

Slide 12 - Woordweb

Think of something that
someone don't have to do.
(hele zin)

Slide 13 - Woordweb

Think of something that
you shouldn't do.
(hele zin)

Slide 14 - Woordweb

Slide 15 - Link

Slide 16 - Tekstslide