Homoniemen en homofonen

Welkom

Taalbewustzijn


Synoniem, antoniem, homofoon, homoniem en dialect
Nederlands
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom

Taalbewustzijn


Synoniem, antoniem, homofoon, homoniem en dialect
Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Lesprogramma
  1. Huiswerk bespreken
  2. Uitleg
  3. Zelfstandig werken

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • ken je de begrippen synoniem, antoniem, homofoon, homoniem, standaardtaal, regionale taalvarianten

  • kun je herkennen en uitleggen wat synoniemen, antoniemen, homofonen en homoniemen zijn.

  • kun je de kenmerken van de standaardtaal en van regionale taalvarianten herkennen en benoemen.

  • kun je zelfstandig teksten schrijven waarin je synoniemen, antoniemen homofonen en homoniemen goed gebruikt.

Slide 3 - Tekstslide

Wat weet je nog?
Vorig jaar heb je de volgende begrippen geleerd:
  • synoniem
  • antoniem
  • samenstelling
  • afleiding 

Hier volgen 3 vragen over!

Slide 4 - Tekstslide

Geef een voorbeeld van een synoniem bij de volgende 3 woorden:
Docent / horloge / kapot

Slide 5 - Open vraag

Geef nu een voorbeeld van een antoniem bij:
Zoet / handig / donker

Slide 6 - Open vraag

Maak een afleiding én een samenstelling van de volgende woorden:
Leraar / schade / huis

Slide 7 - Open vraag

Vandaag leer je wat een homoniem en een homofoon zijn.
Wat denk je nu al als je naar de delen van de woorden kijkt?

Slide 8 - Open vraag

Homofoon

Een woord dat hetzelfde klinkt, maar dat je anders schrijft en dat iets anders betekent.


hard - hart 

wei - wij

Leiden - lijden

Zei - zij

ligt - licht

Slide 9 - Tekstslide

Homoniem
Eén woord met meerdere betekenissen, je schrijft het woord op dezelfde wijze, maar het kan iets anders betekenen. 

bank
bloem
bal
lijn

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Homoniemen: Rund, watje, bank
Maak met één van deze woorden een kloppende zin waarin de verschillende betekenis duidelijk wordt.

Slide 12 - Open vraag

Homofoon: Licht/ligt, eis/ijs
Opdracht: maak met beide woorden een kloppende zin waarin de betekenis duidelijk wordt.

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Homofoon

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Homofonen

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Leg in eigen woorden uit wat een dialect is.

Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Video

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • ken je de begrippen synoniem, antoniem, homofoon, homoniem, standaardtaal, regionale taalvarianten

  • kun je herkennen en uitleggen wat synoniemen, antoniemen, homofonen en homoniemen zijn.

  • kun je de kenmerken van de standaardtaal en van regionale taalvarianten herkennen en benoemen.

  • kun je zelfstandig teksten schrijven waarin je synoniemen, antoniemen homofonen en homoniemen goed gebruikt.

Slide 22 - Tekstslide

Schrijf 2 dingen op die je deze les hebt geleerd

Slide 23 - Open vraag

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 24 - Open vraag

Aan de slag!
  • Hoofdstuk 2.4 opdracht 36-41
Pagina 54-58

Slide 25 - Tekstslide