Grammatica zinsdelen

Je kunt een zin in stukken knippen.
Groepjes woorden horen soms bij elkaar.
Zinsdelen
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Je kunt een zin in stukken knippen.
Groepjes woorden horen soms bij elkaar.
Zinsdelen

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in de zin:
'De uitgeputte hond heeft in de mand geslapen'?
A
de uitgeputte hond
B
geslapen
C
heeft
D
heeft geslapen

Slide 2 - Quizvraag

Wat is onderwerp in de zin:
'De uitgeputte hond heeft in de mand geslapen'?
A
hond
B
de uitgeputte hond
C
in de mand
D
heeft geslapen

Slide 3 - Quizvraag

Welke zinsdelen ken je nog meer?

Slide 4 - Open vraag

Een zinsdeel bestaat altijd uit één woord ?
A
ja
B
nee

Slide 5 - Quizvraag

Uitleg H1 grammatica - zinsdelen
'De atletische dansers doen tijdens de voorstelling een hoge sprong.'
Een zin heeft een betekenis. Elk zinsdeel (een eenheid binnen een zin) heeft een bepaalde functie binnen een zin.
Hoe weet je uit welke zinsdelen een zin bestaat? 

Slide 6 - Tekstslide

Hoeveel zinsdelen ?

Gisteren liep de hond in het park.
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 7 - Quizvraag

Hoeveel zinsdelen ?

Martin maakte een PowerPoint-presentatie.
A
1
B
3
C
2
D
4

Slide 8 - Quizvraag

Hoeveel zinsdelen ?

Thuis heeft iedereen een eigen computer.
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 9 - Quizvraag

Maak zoveel mogelijk goede zinnen
met de volgende woorden: Kopenhagen| de| tijdens | vliegen | kerstvakantie | naar| we
Maak een foto van die zinnen stuur ze naar het digibord!

Slide 10 - Open vraag

Bijwoordelijke bepaling
onderwerp
Lijdend voorwerp
Wie/wat vliegen?
Wanneer vliegen we?
Waarheen vliegen we?

Slide 11 - Sleepvraag

Maak zoveel mogelijk goede zinnen
met de volgende woorden: tijdens | geeft | bloemen | aan | Valentijnsdag | hij | haar
Maak een foto van die zinnen stuur ze naar het digibord!

Slide 12 - Open vraag

'Tijdens Valentijnsdag geeft hij bloemen aan haar.' Welke vragen kun je stellen om de zinsdelen te vinden? (Bijv: Wie vliegen? (antw: we) Noem de drie vragen die je kan stellen om de andere drie zinsdelen te vinden.

Slide 13 - Open vraag

Bijwoordelijke bepaling
onderwerp
Lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
Wie/wat geeft?
Wanneer geeft hij bloemen?
Wat geeft hij?
Aan wie geeft hij bloemen?

Slide 14 - Sleepvraag

Opdracht hand-out
Werk in twee- of drietallen. ​
Benoem de zinsdelen door kaartjes onder het juiste zinsdeel te leggen. ​ 
Noteer de zinnen waarover je twijfelt op een post-it
Zie stappenplan blz. 26 in je tektsboek. ​
Klaar? Maak zelf een zin en laat je groepsgenoot deze op de juiste plek leggen. 

Slide 15 - Tekstslide

-Welk zinsdeel is onderstreept? Plaats de zin bij dat zinsdeel.

- Maak een foto van het blad als je alle zinnen in de goede categorie hebt geplaatst. Dat is jullie definitieve oplossing, dus controleer goed of het klopt.
- Upload de foto naar het digibord.

Slide 16 - Open vraag

Slide 17 - Link