1 haben / sein tt vt

Haben /Sein
in verleden tijd
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Haben /Sein
in verleden tijd

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Vul de juiste vorm in de verleden tijd
in:
(haben) Ihr ........ auch nichts gemacht.
A
habt
B
habten
C
hattet
D
hatten

Slide 4 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
( haben ) Ich ..... keine Zeit.
A
habe
B
hab
C
hat
D
hatte

Slide 5 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
( haben ) Du ... kein Geschenk?
A
hattest
B
hast
C
hatst
D
hattet

Slide 6 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
( haben ) Er .... das nicht gedacht!
A
hat
B
habt
C
hatte
D
hattet

Slide 7 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
( haben ) Wir ..... keine Ahnung.
A
haten
B
hatten
C
hattet
D
haben

Slide 8 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
( haben ) Ich ..... keine Hausaufgaben.

Slide 9 - Open vraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
( haben ) Er ..... nichts gelernt.

Slide 10 - Open vraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
( sein ) Ich ..... sehr krank.
A
was
B
war
C
bin
D
ware

Slide 11 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
( sein ) Ihr ..... nicht bei Oma zu Besuch?
A
waren
B
sind
C
seid
D
wart

Slide 12 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
( sein ) Du ..... auf einem Konzert?
A
bist
B
war
C
warst
D
wartest

Slide 13 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
( sein ) Er ..... nicht gekommen!

Slide 14 - Open vraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
( sein ) Ihr ..... so süß!

Slide 15 - Open vraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
( sein ) Wir ...... schnell fertig.

Slide 16 - Open vraag