Lezen:
Je weet hoe een tekst is opgebouwd.
Je kunt signaalwoorden en verbanden van opsomming, tegenstelling en voorbeeld herkennen.
Je kunt zelf een kernzin formuleren.
Je weet hoe teksten worden ingeleid en afgesloten.
Je kent de tekstdoelen, -soorten en -vormen.
Je weet wat kernzinnen, hoofd- en bijzaken zijn.