20-1 Instructie komma

1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
  • Info
  • Uitleg Blok 5 Spelling
  • Quizvragen
  • Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Met leestekens maak je het verschil.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Komma

Slide 5 - Tekstslide

  • Hij zat op haar schoot en rustte uit.
  • Hij zat op haar, schoot en rustte uit.

Slide 6 - Tekstslide

Wat staat hier?
De meester zei Pietje is een monster


Slide 7 - Tekstslide

Wat staat hier?
De meester zei: "Pietje is een monster."


Slide 8 - Tekstslide

Wat staat hier?
"De meester," zei Pietje, "is een monster."


Slide 9 - Tekstslide

Wat staat hier?

De leerlingen die met zekerheid een voldoende willen hebben vaak goed geleerd en geoefend.

Slide 10 - Tekstslide

Wat staat hier?

De leerlingen die met zekerheid een voldoende willen, hebben vaak goed geleerd en geoefend.

Slide 11 - Tekstslide

komma (,)
Voor een korte pauze in een zin
Voor een betere leesbaarheid
Om misverstanden te voorkomen

Slide 12 - Tekstslide

komma (,)
1) Tussen 2 persoonsvormen of andere werkwoordsvormen die niet tot het gezegde behoren.
Als de nood het hoogst is, haal je de beste resultaten.

Slide 13 - Tekstslide

komma (,)
1) Tussen 2 persoonsvormen of andere werkwoordsvormen die niet tot het gezegde behoren.
2) Voor een voegwoord (want, omdat, terwijl, dan, maar)
Ik heb zin in de zomer, omdat we dan 4 weken naar Frankrijk gaan.

Slide 14 - Tekstslide

komma (,)
1) Tussen 2 persoonsvormen of andere werkwoordsvormen die niet tot het gezegde behoren.
2) Voor een voegwoord (want, omdat, terwijl, dan, maar)
3) Tussen delen van een opsomming en tussen bijvoeglijke naamwoorden
Ik heb drie grote hobby's: hardlopen, lezen en dingen ondernemen met gezin en vrienden.
Ik houd van interessante, boeiende, knap geschreven boeken.

Slide 15 - Tekstslide

dubbele punt (:)
De patiënt redt het niet het donorhart invriezen dus

Slide 16 - Tekstslide

dubbele punt (:)
De patiënt redt het: niet het donorhart invriezen dus!
De patiënt redt het niet: het donorhart invriezen dus!

Slide 17 - Tekstslide

dubbele punt (:)
1) Voor een toelichting of verklaring
Vingerafdrukken worden als uniek beschouwd: zelfs verschillende vingers van dezelfde hand zijn niet gelijk.

Slide 18 - Tekstslide

dubbele punt (:)
1) Voor een toelichting of verklaring
2) voor een opsomming
De volgende leerlingen moeten nablijven: Daniël, Demi, Anouk en Annelin.

Slide 19 - Tekstslide

dubbele punt (:)
1) Voor een toelichting of verklaring
2) voor een opsomming
3) Voor een citaat
De docent meldde: "Maak je huiswerk en stel de juiste vragen, dan hoef je amper te leren voor de toets."

Slide 20 - Tekstslide

Tussen twee persoonsvormen zet je een komma.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Als jij je tas inpakt maak ik alvast het ontbijt klaar.
A
komma tussen maak en ik
B
geen komma
C
komma tussen inpakt en maak

Slide 22 - Quizvraag

Na een uitroep aan het begin van de zin hoort een komma.
A
ja
B
nee

Slide 23 - Quizvraag

Na welk woord hoort een komma?
Hé wat doe jij daar?
A
wat
B
doe
C
D
jij

Slide 24 - Quizvraag

Wat moet op de plek van nummer 2 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 25 - Quizvraag

Als de winkel sluit ga ik naar huis.

Komma in deze zin?
A
ja
B
nee

Slide 26 - Quizvraag

Wat moet op de plek van nummer 3 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 27 - Quizvraag

Wat moet op de plek van nummer 4 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 28 - Quizvraag

Wat moet op de plek van nummer 5 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 29 - Quizvraag

Wat moet op de plek van nummer 6 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 30 - Quizvraag

Wat moet op de plek van nummer 7 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 31 - Quizvraag

Wat moet op de plek van nummer 8 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 32 - Quizvraag

Wat moet op de plek van nummer 10 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 33 - Quizvraag

Wat moet op de plek van nummer 13 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 34 - Quizvraag

Neem de zin over en plaats een komma waar nodig:
Ga eens aan het werk Emma.

Slide 35 - Open vraag

Neem de zin over en plaats een komma waar nodig:
Als je je huiswerk maakt kun je beter geen muziek aan hebben.

Slide 36 - Open vraag

Neem de zin over en plaats een komma waar nodig:
Het was rumoerig in het lokaal totdat de kernteamleider binnenkwam.

Slide 37 - Open vraag

Neem de zin over en plaats een komma waar nodig:
Ik hou er nu over op want dit heeft toch geen zin.

Slide 38 - Open vraag

Neem de zin over en plaats een komma waar nodig:
Als Marieke op zondag werkt krijgt ze extra betaald.

Slide 39 - Open vraag