Extra lessen

Thuiswerk-les 
In deze Lessonup kan je werken als je thuis moet blijven omdat je ziek bent. Als je toch thuis wilt werken, dan kan je:
- deze Lessonup maken
- werken in Disk
- werken in rekenen
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Thuiswerk-les 
In deze Lessonup kan je werken als je thuis moet blijven omdat je ziek bent. Als je toch thuis wilt werken, dan kan je:
- deze Lessonup maken
- werken in Disk
- werken in rekenen

Slide 1 - Tekstslide

Begrijpend lezen
Lees de tekst en maak de vragen.

Slide 2 - Tekstslide

Tekst Vliegen naar de warmte (1)
Vliegen naar de warmte
In de herfst(1) trekken veel vogels weg(3). Ze vliegen naar warme gebieden(2) in het zuiden. Zoals Afrika. Of landen rond de Middellandse Zee. Maar waarom doe ze dat?

Voedsel
In de winter is het voor vogels moeilijk om voedsel(4) te vinden. Insecten(5) kruipen weg in de grond, en zaden(6) en grassen liggen onder een dik pak sneeuw(7). En sommige vogels kunnen gewoon niet tegen de kou(8). Daarom trekken ze weg. 

Weer 
Hoe weten de vogels dat het tijd is om te vertrekken? Ze voelen dat het kouder wordt. En het is korter licht(9). Zo weten ze dat het tijd is om naar het zuiden te vliegen. Maar hoe vinden vogels de weg(10)? Ze vinden de weg door de stand van de zon(12). Ook de richting van de wind helpt de vogels hun weg te vinden. En sommige vogels volgen(13) gewoon andere vogels, bijvoorbeeld als ze voor het eerst een trektocht maken.



Vermageren
Onderweg kunnen de vogels niet eten. Daardoor(14) vermageren(15) ze. En ze komen uitgeput(16) aan. Ze kunnen ook niet meteen veel eten, want hun maag is een klein beetje kleiner geworden. Na een tijdje kunnen vogels pas weer normaal eten.

Terugreis
De vogels vliegen niet allemaal op hetzelfde moment terug. Sommige vogels vliegen in maart terug. Andere vogels pas in april of mei.

Later
Normaal vliegen veel vogels in oktober of november weg. Maar in warme jaren vliegen sommige vogels pas in december weg. Dat komt omdat er dan nog genoeg voedsel te vinden is voor de vogels.

Slide 3 - Tekstslide

Tekst Vliegen naar de warmte (2)
Vermageren
Onderweg kunnen de vogels niet eten. Daardoor(14) vermageren(15) ze. En ze komen uitgeput(16) aan. Ze kunnen ook niet meteen veel eten, want hun maag is een klein beetje kleiner geworden. Na een tijdje kunnen vogels pas weer normaal eten.

Terugreis
De vogels vliegen niet allemaal op hetzelfde moment terug. Sommige vogels vliegen in maart terug. Andere vogels pas in april of mei.

Later
Normaal vliegen veel vogels in oktober of november weg. Maar in warme jaren vliegen sommige vogels pas in december weg. Dat komt omdat er dan nog genoeg voedsel te vinden is voor de vogels.

Slide 4 - Tekstslide

Gatentekst
Vliegen naar de warmte
In de           1        trekken veel vogels weg.
Ze vliegen naar warme    2       in het zuiden. Zoals Afrika. Of landen rond de Middellandse Zee.
Maar waarom doe ze dat?

Voedsel
In de winter is het voor vogels moeilijk om     3            te vinden.  4         kruipen weg in de grond, en zaden en grassen liggen onder een dik      5          . En sommige vogels kunnen gewoon niet         6  . Daarom 7              ze weg.

Slide 5 - Tekstslide

Welk woord moet je invullen? Schrijf het zo op: 1 = 2 = etc.

Slide 6 - Open vraag

Schrijven
Je hebt een nieuw huis gekregen.
Je geeft daarom een feest.
Je schrijft een brief aan je vrienden.
Je nodigt hen uit.

- schrijf waarom je een feest geeft
– schrijf op welke dag het feest is
– schrijf hoe laat het feest begint
– vertel ook waar het feest is

Slide 7 - Tekstslide

Schrijfopdracht

Slide 8 - Open vraag

Grammatica
Schrijf het juiste voltooide deelwoord op.
Voorbeeld:
Ik heb dat boek....... (lezen).

Ik heb dat boek gelezen.

Slide 9 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
  1. Maarten heeft een paard ------------------------------------(tekenen, vd).
2. Moeder heeft dat verhaal al drie keer ------------------------------------------------------------(vertellen, vd).
3. Marlies voelde zich ------------------------------------------------------------(kwetsen, vd) door die opmerking.
4. Het meisje is ------------------------------------------------------------(verdwalen, vd) in het enge woud.
5. De arme jongen is naar school ------------------------------------------------------------(hinken, vd).
6. Vader heeft zijn schoenen ------------------------------------------------------------(poetsen, vd).
7. De boerendochter heeft het paard ------------------------------------------------------------(temmen, vd).
8. Oma heeft die planten zelf ------------------------------------------------------------(kweken, vd).
9. De jongens hadden de kamer ------------------------------------------------------------(versieren, vd) met slingers en
ballonnen.
10. Heb jij met hem ------------------------------------------------------------(zoenen, vd)?

Slide 10 - Tekstslide

Schrijf het juiste voltooid deelwoord in. Schrijf het zo op: 1= 2= etc

Slide 11 - Open vraag

Grammatica - voegwoorden
Voegwoorden zijn woorden die twee zinnen aan elkaar maken. Bijvoorbeeld:
maar
omdat
want
en

Slide 12 - Tekstslide

Vul het juiste voegwoord in.
Kies uit deze woorden: omdat – maar – als – om – en - want
1 Ik blijf in bed liggen, .......   ik moe ben.
2 Gisteravond ging ik laat naar bed,.................... ik had een
feest bij mijn vriend.
3 Ik wilde om 12 uur thuis komen, ...............dat lukte niet.
4 Het werd dus 3 uur, .......................nu lig ik in bed.
5 Ik kan de hele dag blijven liggen, .....................het is
zondag. 
6 .................. na 2 uur liggen sta ik toch maar op.
7 Ik wil me douchen, .....................het water blijft koud.
8 De geiser doet het niet,.................. ik geen gas meer krijg.
9 Ik doe het licht aan, ......................het blijft donker.
10 Ik krijg ook geen elektriciteit meer, ..................ik heb de
rekening al een half jaar niet betaald.

Slide 13 - Tekstslide

Schrijf het juiste voegwoord in. Schrijf het zo op: 1= 2= etc

Slide 14 - Open vraag

Schrijven
Je schrijft een briefje naar een vriend.
Je stelt voor om te wandelen en vraagt hem of hij zin heeft.
Gebruik de volgende woorden:
– mooi weer
– morgen
– wandelen
– leuk

Schrijf hele zinnen.

Slide 15 - Tekstslide

Briefje naar een vriend

Slide 16 - Open vraag