In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
feest
Slide 1 - Woordweb
Lesdoel
Ik leer twaalf woorden over
het thema
FEEST
Slide 2 - Tekstslide
de bruid
een vrouw die trouwt
Juf Hedieh is in het voorjaar getrouwd. Zij was toen de bruid.
Slide 3 - Tekstslide
de bruidegom
een man die trouwt
Mijn broer was de bruidegom toen hij ging trouwen.
Slide 4 - Tekstslide
het bruidspaar
twee mensen die met elkaar trouwen
Het bruidspaar viert hub 50-jarig jubileum.
Slide 5 - Tekstslide
het cadeau
iets wat je krijgt of geeft op bijvoorbeeld een verjaardag.
Krijg jij ook wel eens zo maar een cadeau?
Slide 6 - Tekstslide
het duo
het tweetal
Deze twee vrienden waren vroeger een komisch duo. Zij maakten samen films en heten Laurel en Hardy.
Slide 7 - Tekstslide
feliciteren
iemand gelukwensen
Werkwoord Ik feliciteer Ik feliciteerde Ik heb gefeliciteerd
Ik feliciteer mijn oma met haar verjaardag.
Slide 8 - Tekstslide
de getuige
iemand die er bij is als er iets gebeurt.
Groep 5 is getuige van het huwelijk van hun meester.
Slide 9 - Tekstslide
het huwelijk
het trouwen of het getrouwd zijn.
Mijn opa en oma zijn al 50 jaar getrouwd. Dat noem je een gouden huwelijk.
Slide 10 - Tekstslide
navertellen
nog een keer vertellen et andere woorden.
Ik kon alle verhalen over het trouwfeest van de meester goed navertellen aan mijn ouders.
Slide 11 - Tekstslide
samenvatten
in het kort de belangrijkste dingen vertellen.
Ik kon het boek van Dummie de Mummie in 10 zinnen navertellen. Ik kan dus goed samenvatten.
Slide 12 - Tekstslide
de traktatie
iets lekkers waarmee je verwend wordt.
Als ik met mijn moeder de stad in ga krijg ik vaak een kleine traktatie. Dan gaan we bij de HEMA een tompouce eten.
Slide 13 - Tekstslide
de trouwdag
De dag waarop twee mensen met elkaar trouwen of getrouwd zijn.
Dertig november was de trouwdag van mijn ouders.
Slide 14 - Tekstslide
een paar vragen
Wil jij later trouwen?
Wie zijn het belangrijkst op een bruiloft?
Wat belooft het bruidspaar elkaar?
Slide 15 - Tekstslide
Woorden onthouden
Wil je woorden beter onthouden? Zeg ze dan hardop. Schrijf ze op. En maak een zin. Sommige woorden horen bij elkaar. Wil je deze woorden beter onthouden? Maak dan een woordweb.
Slide 16 - Tekstslide
Ik maak een woordweb bij het woord trouwdag. Welke woorden horen bij dit woordweb? Sleep ze er naar toe.
TROUWDAG
trouwen
boodschappen
goot
huiswerk
sporten
feliciteren
feesten
eten
zoenen
Slide 17 - Sleepvraag
Welk woord hoort op de puntjes?
De kinderen van groep 5 geven het ....
A
feliciteren
B
cadeau
C
trouwdag
D
traktatie
Slide 18 - Quizvraag
Welk woord hoort op de puntjes?
Ze hopen dat het ..... er blij mee is.
A
feliciteren
B
bruidspaar
C
trouwdag
D
traktatie
Slide 19 - Quizvraag
Welk woord hoort op de puntjes?
Eerst ..... ze de bruid met haar huwelijk.
A
feliciteren
B
bruidspaar
C
trouwdag
D
traktatie
Slide 20 - Quizvraag
Welk woord hoort op de puntjes?
De bruidstaart is een echte .....
A
feliciteren
B
bruidspaar
C
trouwdag
D
traktatie
Slide 21 - Quizvraag
Welk woord hoort op de puntjes?
Wat een feest! Gelukkig duur de .... lang.
A
feliciteren
B
bruidspaar
C
trouwdag
D
traktatie
Slide 22 - Quizvraag
Wie of wat is het.
Een persoon die bij het huwelijk is.
A
het duo
B
de bruidegom
C
de getuige
D
het huwelijk
Slide 23 - Quizvraag
Wie of wat is het.
De persoon die met de bruid wil trouwen.
A
het duo
B
de bruidegom
C
de getuige
D
het huwelijk
Slide 24 - Quizvraag
Wie of wat is het.
Bij deze belangrijke gebeurtenis geven deze twee personen elkaar een ring.
A
het duo
B
de bruidegom
C
de getuige
D
het huwelijk
Slide 25 - Quizvraag
Wie of wat is het.
Een vrouw die gaat trouwen en vaak in het wit is gekleed.
A
het duo
B
de bruidegom
C
de bruid,
D
het huwelijk
Slide 26 - Quizvraag
Wie of wat is het.
Twee mensen noem je een paar of een .....
A
het duo
B
de bruidegom
C
de bruid,
D
het huwelijk
Slide 27 - Quizvraag
Welk woord hoort op de stippeltjes?
De .... springt aan en verlicht de straat
A
dakgoot
B
lantaarnpaal
C
voorgevel
D
deurmat
Slide 28 - Quizvraag
aan het werk
Groep 6 krijgt nu instructie.
Jullie gaan de taalles 6 in het taalwerkboek afmaken.