Grammatica overzicht

What
Past simple
When
Als iets in het verleden is gebeurd
How/Form
werkwoorden die eindigen op:
-e -> alleen +-d (used)
een medeklinker +y -> ied (tried)
één klinker + één medeklinker -> medeklinker verdubbelt (stopped)
klinker +l -> de l verdubbelt (travelled)
Signal words
tijdsbepalingen in het verleden, zoals yesterday en last week
Examples
We didn't visit the musuem
They walked to school yesterday
TO BE
Bij vragen en ontkenningen gebruik je geen did/didn't. Je gebruikt dan de past simple vorm van to be.
I was late
They weren't angry
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

What
Past simple
When
Als iets in het verleden is gebeurd
How/Form
werkwoorden die eindigen op:
-e -> alleen +-d (used)
een medeklinker +y -> ied (tried)
één klinker + één medeklinker -> medeklinker verdubbelt (stopped)
klinker +l -> de l verdubbelt (travelled)
Signal words
tijdsbepalingen in het verleden, zoals yesterday en last week
Examples
We didn't visit the musuem
They walked to school yesterday
TO BE
Bij vragen en ontkenningen gebruik je geen did/didn't. Je gebruikt dan de past simple vorm van to be.
I was late
They weren't angry

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Relative pronouns
WHO
Verwijzingen naar mensen.
WHICH
Verwijzingen naar dieren en dingen.
THAT
Mag in plaats van who of which als er GEEN komma in de zin staat. Staat er wel een komma, dan kan je geen that gebruiken.
WHOSE
Geeft aan van wie iets is, of waar iets bij hoort.
Verwijzingen bij mensen, dieren en dingen.
Examples
The boy whose parents live in another country.
That's the woman who/that helped me with the groceries. 
I like the song which/that is on the radio right now.

Slide 3 - Tekstslide

Comparisons

Bij woorden van één lettergreep EN
bij woorden van twee lettergrepen die eindigen in een medeklinker + -y (tiny, easy) 
--> -er (than) / (the) -est
Vergrotende trap
Overtreffende trap
big
Our house is bigger than yours
Our house is the biggest
scary
This movie was scarier than I expected
This was the scariest movie ever

Slide 4 - Tekstslide


Comparisons

Bij woorden van twee of meer lettergrepen gebruik je 
more ..... (than)
(the) most
Vergrotende trap
Overtreffende trap
beautiful
She is more beautiful than I am
She is the most beautiful
interesting
This film is more interesting than that one
This is the most interesting film

Slide 5 - Tekstslide

Comparisons
(not) as ... as --> This sweater is (not) as soft as that one

Onregelmatige vormen:
good - better - best
bad - worse - worst

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

The possessive
Je gebruikt de possessive om bezit aan te geven of om aan te geven dat iets bij iets anders hoort.

Dit kan met: 
 's
'
of

Slide 8 - Tekstslide

The possessive
's is used for:

- Bij personen en dieren
- Enkelvoud : The dog's tail is beautiful
- Meervoudsvormen die niet eindigen op -s : The people's wishes.
- Eigennamen, ook als die op -s eindigen : Nick's mother - Tess's cars
- Bij winkels en plekken waar je vaker komt : The baker's  
   Bing often goes to Eli's

Slide 9 - Tekstslide

The possessive
' is used for: 
- Bij personen en dieren
- Meervoudsvormen die wel eindigen op -s : Your parents' opinion

Soms kun je bij 's of ' het zelfstandig naamwoord dat erachter komt weglaten, om herhaling te voorkomen.
This is my dad's car -> This car is my dad's (car).

Slide 10 - Tekstslide

The possessive
of is used for:

- Bij dingen : Put your bike at the back of the house.
- Bij geografische locaties : The capital of Germany is Berlin.
   The corner of the street.


Slide 11 - Tekstslide

What
Past continuous
When
Iets heeft in het verleden een tijd geduurd.
How/Form
was/were + verb + ing
I was
you were
he/she/it was
we were
you were
they were
Examples
I was jogging down the street while you were listening to music in our room
I was making dinner while you were writing a book

Slide 12 - Tekstslide

Past continuous spelling
Als het werkwoord eindigt op:
1. Een -e laat je die weg
to lose -> losing / to leave -> leaving
2. Een medeklinker met één klinker ervoor, verdubbelt de medeklinker
to run -> running / to sit -> sitting
Let op! Dit is niet zo bij een x of een w (to snow -> snowing / to fix -> fixing)
3. Een -ie verandert deze in een -y
to die -> dying / to lie -> lying

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

(zou) kunnen, (zou) mogen
Je kunt can, could, may of might gebruiken
Can- kan (is waarschijnlijk)         
It can become very hot in Australia.

Could- zou kunnen, kon (vt) en ook beleefde vorm (iets minder waarschijnlijk.     
It could become very cold tomorrow.

Slide 15 - Tekstslide

(zou) kunnen, (zou) mogen
May- kan (nog minder waarschijnlijk) of mag.    
It may become hot tomorrow, but only if the sun manages to come out.     


Might - kan (zo goed als onwaarschijnlijk) of zou mogen.    
It might become hot tomorrow, but since it's still winter, it's unlikely. 
I might come to your party, but I still have to ask my parents.

Slide 16 - Tekstslide

Je hebt het vermogen, de vaardigheid, of de mogelijkheid om iets te doen.
Can gebruik je dan alleen bij de present simple. 
I can help you

Could gebruik je voor iets dat je mogelijk kan doen of in de verleden tijd.
I could do the split when I was 10.

Slide 17 - Tekstslide

Je hebt het vermogen, de vaardigheid, of de mogelijkheid om iets te doen.
To be able to kun je met elke tijd gebruiken (ook toekomst en voltooid)
She is able to help us (ze kan ons helpen)
She was able to help us (ze kon ons helpen)
She has been able to help us (ze heeft ons kunnen helpen)
She will be able to help us (ze zal ons kunnen helpen)

Slide 18 - Tekstslide

Toestemming
Om aan te geven dat iets van iemand mag kun je can, could, may of be allowed to gebruiken.
Can gebruik je alleen in de present simple.
Could gebruik je als verleden tijd voor can
May is formeler

Slide 19 - Tekstslide

Toestemming
to be allowed to kan met alle tijden gebruikt worden.
I am allowed to go to the party. (Ik mag naar het feestje)
I was allowed to go to the party. (Ik mocht naar het feestje)
I have been allowed to stay up after 9 since I was 12 (Ik mocht al na 9 uur opblijven sinds ik 12 was)
I will be allowed to use my parents' car when I get my drivers license (Ik zou mijn ouders auto mogen gebruiken wanneer ik mijn rijbewijs heb)

Slide 20 - Tekstslide

Have to - moeten
Iets is noodzakelijk -  You have to brush your teeth before bed. 
Iets moet - I have to help my mother make the beds.

Informeel

Slide 21 - Tekstslide

Must
Iets is noodzakelijk of moet (formeler dan have to) - You must make your homework on time!
Om aan te geven dat het heel belangrijk is - You must use a soft cloth to clean your glasses.
Om aan te geven dat het echt niet anders kan of het moet wel zo zijn - She must be thirsty. It's really hot outside.
They must be tired, they haven't slept all night.

Slide 22 - Tekstslide

Should - zou moeten
Als iets zou moeten - You should make your homework before you play videogames.
Als je advies geeft - You should write a thank you note to your grandmother for her nice birthday gift.

Slide 23 - Tekstslide

some & any
Some
Bevestigende zinnen
Vraagzinnen
- Waar het antwoord 'ja' zal zijn
- Als je iets aanbiedt
Any
Ontkennende zinnen
Vraagzinnen

Slide 24 - Tekstslide