§3.3 Lezen

§3.3 Lezen
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

§3.3 Lezen

Slide 1 - Tekstslide

Wat moet je weten?

- wat een artikel, een nieuwbericht en een betoog zijn

- onderwerp en hoofdgedachte

- opbouw van alinea's herkennen

- functie van inleiding en slot herkennen

- tekstverbanden herkennen


- tekstdoel, tekstsoort en tekstvorm herkennen

- een tekst kritisch lezen

- het leespubliek van een tekst herkennen

- objectieve en subjectieve argumenten herkennen

- hoe je argumenten kritisch kunt lezen

- argumenten, tegenargumenten en weerleggingen herkennen

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen objectieve en subjectieve informatie?

Slide 3 - Open vraag

Subjectieve informatie is per definitie onbetrouwbaar.
Waar of niet waar?
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Leg uit dat in een filmbespreking altijd sprake is van twee tekstdoelen.

Slide 5 - Open vraag

Betoog 

Slide 6 - Tekstslide

Wat weet je al van
een betoog?

Slide 7 - Woordweb

Wat is een betoog? 

In een betoog geeft de schrijver zijn mening en licht die toe met argumenten.

Een betoog heeft meestal een driedeling: inleiding, middenstuk en slot.


Slide 8 - Tekstslide

Kritisch lezen van argumenten

In een betoog zijn het vooral de argumenten die je kritisch moet lezen/beoordelen. 

Bij objectieve argumenten vraag je je af: is dit waar? Is het werkelijk gebeurd? Is dit onderzocht?
Bij subjectieve argumenten: Vind ik dit ook? Komt dit overeen met mijn mening? Waarop is dit gebaseerd?

Slide 9 - Tekstslide

Wat is de inhoudelijke tekstopbouw van een betoog?
Inleiding
middenstuk
Slot
De schrijver geeft argumenten voor zijn mening.
De schrijver trekt een conclusie of vat het belangrijkste samen.
De schrijver geeft zijn mening over het onderwerp.

Slide 10 - Sleepvraag

Waarom wordt een beoordeling tot de betogende teksten gerekend?

Slide 11 - Open vraag


Is het argument objectief of subjectief?
Ik zou deze jas niet kopen, want hij is echt te duur.
A
subjectief argument
B
objectief argument

Slide 12 - Quizvraag


Is het argument objectief of subjectief?
Ik ga liever naar café Rosa, want dat is minder ver
fietsen vanaf mijn huis.
A
subjectief argument
B
objectief argument

Slide 13 - Quizvraag

Is het argument objectief of subjectief?
Veel ontbijtgranen zijn ongezond, want slechts 44%
van de ontbijtgranen in de winkel krijgt volgens de
Consumentbond de hoogste beoordeling (een A)
voor gezonde ingrediënten.
A
subjectief argument
B
objectief argument

Slide 14 - Quizvraag

Is het argument objectief of subjectief?
Het is vandaag een goede dag om naar het strand objectief / subjectief
te gaan, want het is lekker warm.
A
subjectief argument
B
objectief argument

Slide 15 - Quizvraag

Welke argumenten zijn sterker: objectieve of subjectieve argumenten?
Leg je antwoord uit.

Slide 16 - Open vraag

Welk argument heeft meer ondersteuning nodig, een objectief of een subjectief
argument? Leg je antwoord uit.

Slide 17 - Open vraag

Waarom?


Of het op een plek buiten drie graden onder nul is, kun je controleren. Je kunt kijken op een thermometer of op een weersite op internet. Dit is dus een objectief argument. Of het buiten koud is, is subjectief. Jij vindt het misschien koud buiten, maar dit hoeft niet voor iedereen te gelden. 

Bij een subjectief argument kan het dus zo zijn dat iemand een andere mening heeft en het niet eens is met jou!

Slide 18 - Tekstslide

Subjectieve argumenten

Subjectieve argumenten worden ook wel waarderende argumenten genoemd. Objectieve (feitelijke) argumenten kun je altijd controleren op hun juistheid. Subjectieve argumenten niet. 

Als vandaag alles open is, dan ga ik liever naar Pathé dan naar Kinepolis, want Pathé is een betere bioscoop.

Slide 19 - Tekstslide

Huiswerk ma 11 december
§3.3 Lezen
Opdracht 17 t/m 24

Klaar? Heb je nog 
vragen/onduidelijkheden? Geef het aan!

Slide 20 - Tekstslide