la tienda

La tienda de ropa
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

La tienda de ropa

Slide 1 - Tekstslide

Objetivo de la clase

Aan het einde van de les kan je een kort gesprekje voeren in de kledingwinkel

Slide 2 - Tekstslide

Esta clase....
¿Qué es concordancia?
Explica: este / estos
Explica: esta / estas
¿Cuánto cuesta ...?
¿Cuánto cuestan ....?
Hoeveel kosten deze schoenen?
Hoeveel kost deze rok?

Slide 3 - Tekstslide

Primero repasar en silencio!.......
10 minutos para repasar el vocabulario en la tienda de ropa en la página 48 del reader. 
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Wat is concordantie in grammatica?

Slide 5 - Woordweb

Slide 6 - Video

Bijvoeglijke naamwoorden
                                       mannelijk                           vrouwelijk
enkelvoud              el gato blanco                  la gata blanca
                                   el gato grande                  la gata grande

                                   los gatos blancos            las gatas blancas    meervoud               los gatos grandes            las gatas grandes

Slide 7 - Tekstslide

Aanwijzende voornaamwoorden
                                       mannelijk                           vrouwelijk
enkelvoud                este libro                             esta casa
meervoud                estos libros                        estas casas


Slide 8 - Tekstslide

Let op: ¿Cuánto cuesta?
Let op: 
¿Cuánto cuesta?
¿Cuánto cuestan?

Slide 9 - Tekstslide

Naar de prijs vragen
¿Cuánto cuesta ……….…? = Wat kost………?
¿Cuánto cuestan………….? = Wat kost(en)…..?

Voorbeelden:
¿Cuánto cuesta esta camiseta? (Wat kost dit t-shirt?)
 --- La camiseta cuesta cuarenta euros.
 ¿Cuánto cuestan las gafas de sol? (Wat kost de zonnebril?)
--- Las gafas de sol cuestan treinta y ocho euros.

Let goed op:
Wanneer gebruik je cuesta en wanneer cuestan?
--> cuesta = enkelvoud
--> cuestan = meervoud

Slide 10 - Tekstslide

Aanwijzende voornaamwoorden.
esta
estos
estas
este
niña
instituto
música
casa
deportes
profesor
bolígrafos
mesas
alumno
sillas
alfombras
teléfono

Slide 11 - Sleepvraag

Mi abuelo es
A
calvo
B
calva
C
calvos
D
calvas

Slide 12 - Quizvraag

Mis tías son
A
gordo
B
gorda
C
gordos
D
gordas

Slide 13 - Quizvraag

la chica es
A
guapo
B
guapa
C
guapos
D
guapas

Slide 14 - Quizvraag

mi madre tiene los ojos
A
verde
B
azul
C
verdes
D
gris

Slide 15 - Quizvraag

Hoy es......
miércoles 12 de marzo del 2025

Slide 16 - Tekstslide

Objetivo de la clase

Aan het einde van de les kan je een kort gesprekje voeren in de kledingwinkel

Slide 17 - Tekstslide

Wat hebben we gisteren gedaan?

Slide 18 - Woordweb

Wat is concordantie in grammatica?
geef een voorbeeld

Slide 19 - Woordweb

Dialogo en la tienda de ropa 

Slide 20 - Tekstslide

Relaciona las preguntas y las respuestas
Escribe en tu cuaderno 1 + ...
  1. ¿Tiene camisas de seda?
  2. Querría ver las sandalias del escaparate.
  3. ¿Tiene esta bufanda en otro color?
  4. ¿Dónde están los probadores?
  5. Querría cambiar estas gafas de sol.
a) Sí, la tenemos también en verde.
b) Sí, claro. ¿Tienes el ticket de compra?
c) Sí, qué talla necesitas?
d) ¿Qué número calzas?
e) Ahí, a la derecha, al lado de la caja.
timer
3:00

Slide 21 - Tekstslide

0

Slide 22 - Video

Wat zoekt de klant?

Slide 23 - Open vraag

Wat zijn ''los probadores"?

Slide 24 - Open vraag

De jurk is . . .
A
te klein
B
te groot
C
te strak
D
te wijd

Slide 25 - Quizvraag

Koopt de klant de jurk?
A
ja
B
nee

Slide 26 - Quizvraag

Het werkwoord ir= gaan
ir
Yo             voy
Tú             vas
El/ella       va
Nosotros vamos
Vosotros  vais
Ellos          van



a






ir a + hele werkwoord
Bijv. El lunes voy a visitar el museo
ir a pie
ir a caballo

Slide 27 - Tekstslide

IR A + hele werkwoord
"iets" gaan doen in de nabije toekomst
Het "iets" geef je aan met het hele werkwoord

Voy a bailar (ik ga dansen)
Van a comer (zij gaan eten) 
Vamos a ir a la playa (wij gaan naar het strand)
Dit kun je goed gebruiken in je VLOG !!
Ahora voy a hablar sobre ... (nu ga ik iets vertellen over)

Slide 28 - Tekstslide

Schrijf 3 zinnen in je schrift waarin je aangeeft wat je gaat doen deze week, gebruik het werkwoord ir, de dagen van de week en de woordjes die je geleerd hebt. 
1. 
2.
3.


Slide 29 - Tekstslide

Geef aan wat je gaat doen deze week, gebruik het werkwoord ir, de dagen van de week en de woordjes die je geleerd hebt

Slide 30 - Woordweb

Querer

Slide 31 - Tekstslide

Querer
Ik wil een appel
Yo quiero una manzana

Slide 32 - Tekstslide

Querer
Zij willen reizen naar Chili.
Ellos quieren viajar a Chile.
Ik kan dansen.
Yo puedo bailar.
Wij kunnen reizen.
Nosotros podemos bailar.

Slide 33 - Tekstslide

Geef aan in het Spaans wat je wil gaan doen in het weekend (=este fin de semana) met het werkwoord querer, schrijf 3 dingen op in je schrift:
1.
2.
3.
timer
2:00

Slide 34 - Tekstslide

Geef aan in het Spaans wat je wil gaan doen in het weekend (=fin de semana)

Slide 35 - Woordweb

Mi hermana (querer) ______ viajar a Latinoamérica.
A
quiere
B
quieres
C
quere
D
quiero

Slide 36 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van querer in.
Yo... dos plátanos
A
queremos
B
quieres
C
quiere
D
quiero

Slide 37 - Quizvraag

IR

Slide 38 - Tekstslide

Wat betekent "ir"?

Slide 39 - Open vraag

¡Manos a la obra!
Vais a hacer.....
Ejercicio 7 & 8 (blz 19)
&
Ejercicio 9 (blz 20)
timer
10:00

Slide 40 - Tekstslide