Unidad 2 - el indefinido

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Slide 6 - Tekstslide

Sleep de juiste vorm van hablar naar de goede persoon.
yo

él
nosotros
vosotros

ellos
hablé
hablaste
habló
hablamos
hablasteis

hablaron

Slide 7 - Sleepvraag

Vervoeg in de INDEFINIDO:
El fin de semana pasado mi padre (beber) muchas cervezas.
A
bebí
B
bebiste
C
bebió
D
bebe

Slide 8 - Quizvraag

Vervoeg in de indefinido:
Ayer yo (comprar) flores para mi madre.
A
compro
B
compré
C
compraste
D
compró

Slide 9 - Quizvraag

vervoeg in de indefinido
En el verano ellos (estar) en Francia.
A
estuvieron
B
estuvimos
C
estuvisteis
D
están

Slide 10 - Quizvraag

In welke tijd staat de volgende zin:
Normalmente voy de vacacciones a un hotel.
A
presente (tegenwoordige tijd)
B
indefinido (verleden tijd)

Slide 11 - Quizvraag

In welke tijd staat de volgende zin:
Mis amigos y yo trabajamos en un restaurante.
A
presente (tegenwoordige tijd)
B
indefinido (verleden tijd)

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Vertaal de volgende zin in het Nederlands:
En 2008 yo viajé por Europa.
timer
0:30

Slide 14 - Open vraag

Vertaal de zin in het Nederlands:
Mi abuelo fue profesor.
timer
0:30

Slide 15 - Open vraag

Vertaal de zin in het Nederlands:
A los 12 años mis padres no tuvieron móvil.
timer
0:30

Slide 16 - Open vraag

timer
0:40
Gebruik de verleden tijd. Bedenk een zin in
het Spaans van min. 5 woorden.
Gebruik het ww 'nacer'.

Slide 17 - Woordweb

timer
0:40
Gebruik de verleden tijd. Bedenk een zin in
het Spaans van min. 5 woorden.
Gebruik het ww 'hacer'. Let op: onregelmatig!

Slide 18 - Woordweb

Tijdsaanduidingen/signaalwoorden geven
duidelijk aan dat het om een bepaalde tijd gaat.
Zoek in je Spaans boek 5
tijdsaanduidingen/signaalwoorden
die horen bij de indefinido.

Slide 19 - Woordweb

fechas, años y siglos
Een datum noteren:
Nació el 2 de mayo de 1990 → el + dag + de + maand + de + jaar

Jaren en eeuwen:
Murió en 1948 Hij/zij overleed in 1948.
Vivió en el siglo XI. Hij/zij leefde in de 11e eeuw.

Slide 20 - Tekstslide

Geef in een Spaanse zin antwoord:
¿Cuándo naciste?

Slide 21 - Woordweb