Met komma’s geef je aan waar de lezer een pauze moet ‘lezen’.
Plaats dus een komma als er bij het voorlezen (hardop of ‘in je hoofd’) een duidelijke pauze hoorbaar is.
-
voor een voegwoord (want, omdat, dan, dus, of, echter, maar, enz.)
- tussen een opsomming: ik ga op vakantie en neem mee: schoenen, zwemkleding, t-shirts, enz.
- na de aanhef van een brief: Beste .....,
- tussen 2 werkwoorden die niet bij elkaar horen: