3 vmbo-b thema 5.4 Ecologie: Aanpassingen bij dieren
Thema 5 Ecologie
5.4 Aanpassingen bij dieren
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3
In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Thema 5 Ecologie
5.4 Aanpassingen bij dieren
Slide 1 - Tekstslide
wat gaan we vandaag doen?
herhalen 5.3 Organismen en hun leefomgeving
leerdoelen vandaag
nieuwe theorie: 5.4 Aanpassingen bij dieren
herhalen leerdoelen
Slide 2 - Tekstslide
Een abiotische factor is...
A
Een levende factor uit het milieu
B
Een niet levende factor uit het milieu
Slide 3 - Quizvraag
Wat is geen voorbeeld van een abiotische factor?
A
water
B
steen
C
regenworm
D
sneeuw
Slide 4 - Quizvraag
Wat is wel een voorbeeld van een abiotische factor?
A
Lucht
B
Concurrentie
C
Voedsel
Slide 5 - Quizvraag
Een biotische factor is...
A
Een levende invloed uit het milieu
B
Een niet levende invloed uit het milieu
Slide 6 - Quizvraag
Wat is een biotische factor?
A
konijn
B
grasplant
C
beide zijn goed
D
beide zijn fout
Slide 7 - Quizvraag
Wat is een ecosysteem?
A
Biotische factoren in een bepaald gebied
B
Abiotische factoren in een bepaald gebied
C
Biotische en abiotische factoren in een bepaald gebied
D
Geen factoren in een bepaald gebied
Slide 8 - Quizvraag
Wat is een populatie?
A
Een boom
B
Verschillende dieren in een gebied
C
Een groep individuen van dezelfde soort in 1 gebied
D
Alles wat in een bepaald gebied is
Slide 9 - Quizvraag
leerdoelen vandaag
Aan het einde van de les:
- kan je beschrijven hoe waterdieren zijn aangepast aan hun leefomgeving
- kan je beschrijven hoe landdieren zijn aangepast aan hun leefomgeving
- kan je beschrijven hoe vogels zijn aangepast aan hun leefomgeving
Slide 10 - Tekstslide
Inleiding
Dieren zijn meestal goed aangepast hun leefomgeving.
Ze hebben bijzondere eigenschappen om te kunnen overleven.
De aanpassingen verschillen per soort.
Slide 11 - Tekstslide
5.4 Aanpassingen bij dieren
Organismen zijn op veel manieren aangepast aan het milieu (leefomgeving).
Een ijsbeer heeft een dikke vacht tegen de kou en scherpe klauwen om zeehonden te vangen.
Een boomkikker is groen en valt daardoor niet op. Zo kan hij goed insecten vangen en zien roofdieren hem niet gemakkelijk.
Slide 12 - Tekstslide
5.4 Aanpassingen bij dieren
Vissen zijn op 4 manieren aangepast aan het leven in het water:
1. Met de kieuwen halen ze zuurstof uit het water.
2. De vinnen gebruikt een vis bij het zwemmen. De vis zwemt vooral met zijn staartvin. Met de andere vinnen houdt hij zich rechtop in het water.
Slide 13 - Tekstslide
5.4 Aanpassingen bij dieren
3. De huid van een vis is vaak bedekt met schubben en een laag slijm. Hierdoor is de huid heel glad. Zo kan een vis gemakkelijker door het water glijden.
4. De lichaamsvorm van een vis is gestroomlijnd. Hierdoor kan een dier gemakkelijker door het water zwemmen. Ook vogels en zoogdieren die in het water leven, zijn gestroomlijnd.
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
5.4 Aanpassingen bij dieren
Een zwaar voorwerp optillen gaat onder water gemakkelijker dan op het land. Dat komt doordat het water 'helpt met dragen'. Je lichaam dragen op het land is dus zwaarder dan het lichaam dragen onder water.
Daarom hebben veel landdierenstevige poten en een zwaarder skelet.
Slide 16 - Tekstslide
Stevige poten
Geen poten
Slide 17 - Tekstslide
5.4 Aanpassingen bij dieren
Landzoogdieren lopen op verschillende manieren. Je kunt ze in 3 groepen verdelen:
- zoolganger
- teenganger
- hoefganger
Slide 18 - Tekstslide
Een zoolganger loopt op de hele voetzool.
Hierdoor ontstaat een beter evenwicht.
Ook zakt een zoolganger hierdoor niet snel weg in een zachte bodem.
Slide 19 - Tekstslide
Een teenganger loopt op de tenen.
Hierdoor kan een teenganger snel lopen.
Slide 20 - Tekstslide
Een hoefganger loopt op de toppen van de tenen.
De teen is bedekt met een hoef.
Een hoefganger kan nog sneller lopen.
Slide 21 - Tekstslide
Ook bij vogels zijn de poten aangepast aan hun omgeving en gedrag.
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
5.4 Aanpassingen bij dieren
Ook de snavel van een vogel is aangepast aan het voedsel dat hij eet en het milieu waarin hij leeft.
Vijf soorten snavels zijn: kegelsnavel, pincetsnavel, haaksnavel, priemsnavel en zeefsnavel.
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
VRAGEN??
Slide 26 - Tekstslide
Camouflage van een dier is een aanpassing aan de leefomgeving
A
Waar
B
Niet waar
Slide 27 - Quizvraag
Schutkleur van een dier is een aanpassing aan de leefomgeving
A
Waar
B
Niet waar
Slide 28 - Quizvraag
IJsberen hebben een dikke vacht, is dit een aanpassing aan een biotische of abiotische factor?
A
Abiotische
B
Biotische
Slide 29 - Quizvraag
Welke dieren zijn gestroomlijnder?
A
landdieren
B
waterdieren
Slide 30 - Quizvraag
Welke aanpassing heeft een pinguïn voor zijn omgeving?
A
gestroomlijnd
B
huid bedekt met schubben
C
de staartvin staat rechtop in het water
Slide 31 - Quizvraag
Wat is een gestroomlijnd lichaam?
A
waslaagje die het lichaam bedekt
B
verandering van kleur in het lichaam
C
dit zijn de vinnen van een waterdier
D
wanneer kop, lijf en staart in elkaar overlopen.
Slide 32 - Quizvraag
de staartvin staat rechtop in het water
A
steltloper
B
zangvogel
C
loopvogel
Slide 33 - Quizvraag
Welke aanpassing hebben de botten van vogels?
A
Ze zijn hol
B
Ze zijn flexibel
C
Ze zijn extra stevig
Slide 34 - Quizvraag
In de afbeelding zie je de poot van een vogel. Van welk type vogel is dit een poot?
A
Van een loopvogel
B
Van een roofvogel
C
Van een steltloper
D
Van een watervogel
Slide 35 - Quizvraag
In de afbeelding is de poot van een vogel getekend. Van wat voor vogel kan de poot zijn?