De spelling van een persoonsvorm is dus afhankelijk van de tijd. De tijd kun je uit een zin halen of uit de tekst.
1. Gisteren ging Eva naar school.
--> In deze zin staat gisteren, dus je weet dat de zin in de verleden tijd staat. Daarom schrijf je ging
2. Piet gaat nu naar het bos.
--> In deze zin staat nu, dus je weet dat de zin in tegenwoordige tijd staat. Daarom schrijf je gaat.