Werkwoordspelling klas 1

Nederlands

1HV3
Werkwoordspelling + Grammatica
Herhaling
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands

1HV3
Werkwoordspelling + Grammatica
Herhaling

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
Deze les herhaal je zelfstandig een aantal onderdelen van werkwoordspelling en grammatica. Hier herhalen we kort alle theorie nog eens én ga je zelfstandig oefenen met de stof. 

Slide 2 - Tekstslide

Persoonsvormen
De persoonsvorm is altijd een werkwoord. Het is het werkwoord dat zich aanpast aan de tijd waarin het wordt uitgevoerd en aan de persoon die het uitvoert(daarom heet het de persoonsvorm). 

Slide 3 - Tekstslide

Persoonsvormen - tijd
De spelling van een persoonsvorm is dus afhankelijk van de tijd. De tijd kun je uit een zin halen of uit de tekst.
1. Gisteren ging Eva naar school.
--> In deze zin staat gisteren, dus je weet dat de zin in de verleden tijd staat. Daarom schrijf je ging
2. Piet gaat nu naar het bos.
--> In deze zin staat nu, dus je weet dat de zin in tegenwoordige tijd staat. Daarom schrijf je gaat.

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvormen - persoon
De spelling van een persoonsvorm is ook afhankelijk van de persoon.
Piet gaat naar school. 
--> Piet is enkelvoud. Daarom schrijf je gaat.
Piet en Jan gaan naar school.
Piet en Jan is meervoud. Daarom schrijf je gaan.

Slide 5 - Tekstslide

Persoonsvormen
De persoonsvorm is dus afhankelijk van de tijd waarin de zin staan én het onderwerp van de zin. Deze theorie heb je nodig om te kunnen oefenen met:
1. De persoonsvorm tegenwoordige tijd.
2. De persoonsvorm verleden tijd. 

Slide 6 - Tekstslide

Maak de opdracht op de volgende slide.

Maak de opdracht op de volgende slide. Als je de opdracht af hebt, ga je terug naar deze LessonUp.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Link

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Je moet echter op een paar zaken letten:

Is het onderwerp 'je' of 'jij', staat dit áchter de persoonsvorm en kun je dit door elkaar vervangen, dan krijg je géén -t. Je vraagt namelijk niet "Loopt jij naar school?" maar je schrijft "Loop jij naar school?".

Slide 9 - Tekstslide

Maak de opdracht op de volgende slide.

Maak de opdracht op de volgende slide. Als je de opdracht af hebt, ga je terug naar deze LessonUp.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Link

Persoonsvorm verleden tijd
Je vindt de stam door de -en van het hele werkwoord af te halen. Dit is niet altijd hetzelfde als de ik-vorm. Bij het beoordelen of je een -te(n) of -de(n) schrijft, kijk je naar de stam. Vandaar dat verven en grazen in de verleden tijd als verfde(n) en graasde(n) worden geschreven. De -v en de -z zitten niet in 't kofschip. Als je naar de ik-vorm zou kijken (verf en graas) zou je dit verkeerd spellen.

Slide 12 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd
Je gebruikt dus de stam (hele werkwoord -en) om te beoordelen of je -de(n) of -te(n) schrijft. Vervolgens plak je het aan de ik-vorm vast.
We schrijven namelijk verfde(n) en graasde(n) en niet vervde(n) en graazde(n).

Slide 13 - Tekstslide

Maak de opdracht op de volgende slide.

Maak de opdracht op de volgende slide. Als je de opdracht af hebt, ga je terug naar deze LessonUp.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Link

Wat weet jij over
voltooid deelwoorden?

Slide 16 - Woordweb

Voltooid deelwoord
Wanneer een handeling voltooid is, is dit duidelijk op te halen uit de context. In deze gevallen schrijf je het voltooid deelwoord.

1. Ik heb volgens mij uren naar een antwoord gevist. (voltooid).


Slide 17 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Om te weten of je een voltooid deelwoord met -t of -d schrijft voer je de verlengproef uit.
Ik heb een appel geproeft/d --> de geproefde appel. Ik hoor een -d, dus ik schrijf ook een -d.
Als je dit lastig vindt, kun je ook kijken of het einde van de stam in 't ex-kofschip zit.
Gekust want -> de -s zit in 't ex-kofschip dus schrijf je gekust.



Slide 18 - Tekstslide

Onvoltooid deelwoord
Een onvoltooid deelwoord is nog bezig. Eigenlijk is een onvoltooid deelwoord vaak te vervangen met: Terwijl ik/jij/hij/zij/wij aan het ... zijn.
Voorbeeld: 
Lopend ging ik naar school. --> Terwijl ik aan het lopen was. 
Zwaaiend liep ik weg. --> Terwijl ik aan het zwaaien was. 



Slide 19 - Tekstslide

Maak de opdracht op de volgende slide.

Maak de opdracht op de volgende slide. Als je de opdracht af hebt, ga je terug naar deze LessonUp.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Link

Slide 22 - Link

Bijvoeglijk naamwoord
Van een werkwoord kan je een bijvoeglijk naamwoord maken. 
Hij is heel hard gevallen. (gevallen = infinitief)
De gevallen man. (gevallen zegt hier iets over man, dus het is een bijvoeglijk naamwoord.

Slide 23 - Tekstslide

Waarom schrijven we gebakken aardappelen met -en, maar gekookte aardappelen met enkel een -e?

Slide 24 - Woordweb

Bijvoeglijk naamwoord
Bij het werkwoord bakken is het voltooid deelwoord 'gebakken'. Als we dit werkwoord als bijvoeglijk naamwoord gebruiken, kunnen we deze direct overnemen. Daarom schrijven we:

De aardappels zijn gebakken.
De gebakken aardappels.
De flat is vervallen.
De vervallen flat. 

Slide 25 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Bij het werkwoord koken is het voltooid deelwoord 'gekookt'. Als we dit werkwoord als bijvoeglijk naamwoord gebruiken, kunnen we deze niet direct overnemen. We zeggen namelijk nooit de gekookt aardappelen. Daarom plakken we er een -e aan vast.

De aardappel is gekookt.
De gekookte aardappel.
Zij werd verwacht.
De verwachte leerling.

Slide 26 - Tekstslide

Maak de opdracht op de volgende slide.

Maak de opdracht op de volgende slide. Als je de opdracht af hebt, ga je terug naar deze LessonUp.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Link

Slide 29 - Link

Hoe goed ben jij in werkwoordspelling?
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll

En dan nu door naar grammatica!
Tijdens de lessen heb je aandacht besteed aan zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, lidwoord, zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord.

Op de volgende dia's ga je deze onderdelen herhalen. Weet je niet meer hoe het zit? Zoek deze onderdelen dan op in de toolbox.

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Link

Slide 33 - Link

Slide 34 - Link

Hoe goed ben jij in grammatica?
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Poll