Kapitel 6 Freizeit stam op t/d

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Bijzonderheden
Stam eindigt op -d of -t  òf
stam eindigt op -m of -n na medeklinker:

du, er/sie/es, ihr    >    krijgen een extra 'e'

(dan is het makkelijker uit te spreken)

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeelden
reden (= praten)  >



atmen (= ademen) >      
du red est
er red et / sie red e
ihr red   et

du atm est                                 er atm et / sie atm e
ihr atm et

Slide 6 - Tekstslide

Vertaal 'zij werkt'

arbeiten (werken)
A
sie arbeiten
B
sie arbeitet
C
sie arbeit
D
sie arbeitest

Slide 7 - Quizvraag

Vertaal 'het kost'

kosten (kosten)
A
es kostet
B
es kost
C
er kostet
D
er kost

Slide 8 - Quizvraag

Vertaal 'jij antwoordt'

antworten (antwoorden)
A
du antwortst
B
du antwortest
C
er antwort
D
er antwortet

Slide 9 - Quizvraag

Vertaal 'jullie vinden'

finden (vinden)
A
ihr findst
B
sie findest
C
sie finden
D
ihr findet

Slide 10 - Quizvraag

Vertaal 'jij rekent'

rechnen (= rekenen)
A
du rechnst
B
du rechnest
C
er rechnt
D
er rechnet

Slide 11 - Quizvraag

Vertaal 'jullie borstelen'

bürsten (= borstelen)
A
ihr bürst
B
ihr bürstet
C
ihr bürtet
D
ihr bürsten

Slide 12 - Quizvraag

Nog 1 klein puntje
Als de stam op een 's'-klank eindigt   (bijv. s, ss, ß, z):

dan komt er bij
du alleen een 't' achter de stam


(Anders zou je twee keer een 's' hebben staan en dat had je waarschijnlijk automatisch al weggelaten, toch?)

Slide 13 - Tekstslide

Vertaal 'jij heet Thom'

heißen (= heten)
A
er heißt Thom
B
du heißst Thom
C
du heißt Thom
D
er heißst Thom

Slide 14 - Quizvraag

Vertaal 'jij danst'

tanzen (= dansen)
A
du tanzest
B
du tanzst
C
du tanzt

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Video

Slide 17 - Tekstslide