Formeel & informeel taalgebruik

Formeel en informeel taalgebruik
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Formeel en informeel taalgebruik

Slide 1 - Tekstslide

Wat is informeel taalgebruik?
  • Taal waarbij je tegen iemand 'je' zegt 
      of bij de voornaam noemt. 
  • Informeel taalgebruik is wat losser. 


Slide 2 - Tekstslide

Wanneer gebruik je informeel taalgebruik?
  • Als je tegen iemand praat of naar iemand   schrijft en je tekst over alledaagse dingen gaat.
  • Bij vrienden, bekenden en leeftijdsgenoten.

Slide 3 - Tekstslide

Wat is formeel taalgebruik?
  • Formeel taalgebruik is netjes en de toon is beleefd.
  • Je spreekt diegene aan met 'u'.

Slide 4 - Tekstslide

Wanneer gebruik je formeel taalgebruik?
  • Als je tegen iemand praat of naar schrijft die ouder is dan jij is of die jij niet goed kent.
  • Bij een tekst over zakelijke dingen. 
  • Bij een volwassene, een vreemde of de koning.


Slide 5 - Tekstslide



Bedenk eens een voorbeeld 
wanneer je formeel en informeel taalgebruik inzet.

Slide 6 - Tekstslide

Beste Lianne,
A
Formeel
B
Informeel

Slide 7 - Quizvraag

Geachte heer De Winter,
A
Formeel
B
Informeel

Slide 8 - Quizvraag


Een klasgenoot van de basisschool.
A
Formeel
B
Informeel
C
Geen van beide
D
Allebei

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de betekenis van formeel:
A
Niet officieel
B
Officieel
C
Iets met meel
D
Hoe je je moet gedragen

Slide 10 - Quizvraag

Deze foto is:
A
Formeel
B
Informeel

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de betekenis van informeel?
A
Officieel
B
Hoe je je moet gedragen
C
Niet officieel
D
Hoe je je niet moet gedragen

Slide 12 - Quizvraag


Een docent.
A
Formeel
B
Informeel
C
Geen van beide
D
Allebei

Slide 13 - Quizvraag


Een arts in het ziekenhuis.
A
Formeel
B
Informeel
C
Geen van beide
D
Allebei

Slide 14 - Quizvraag

Wat kies je en waarom?
  1.  Hallo, weet u waar de dierentuin is?  
  2.  Waar is de dierentuin? 
  3.  Mevrouw, mag ik u iets vragen? Kunt u mij vertellen hoe ik bij de dierentuin kom?

Slide 15 - Tekstslide

Wat kies je en waarom?
  1. Hey Mark, mag ik nu even de bal? 
  2. Zeg Mark, geef die bal eens! 
  3. Hey Mark mag ik alstublieft nu even met de bal iets aan u laten zien? 

Slide 16 - Tekstslide