In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.
Lesduur is: 90 min
Onderdelen in deze les
Goedemorgen!
This is the place to Bio
Slide 1 - Tekstslide
Herhalen vorige les
Basisstof 4: Het autonoom zenuwstelsel
Je kunt de functie van reflexen en een reflexboog beschrijven.
Je kunt de werking van het autonome (of vegetatieve) zenuwstelsel beschrijven.
Slide 2 - Tekstslide
Zenuwcellen kunnen een orgaan stimuleren of afremmen in zijn werking. Hoe beïnvloeden de zenuwcellen van het autonome zenuwstelsel de maag?
A
orthosymp. stimuleert
parasymp. stimuleert
B
orthosymp. stimuleert
parasymp. remt
C
orthosymp. remt
parasymp. stimuleert
D
orthosymp. remt
parasymp. remt
Slide 3 - Quizvraag
Reflexen Hieronder staan vier beweringen over reflexbewegingen. 1 Impulsen voor reflexbewegingen verlopen altijd via het ruggenmerg. 2 Een bepaalde reflexbeweging komt meestal sneller tot stand dan dezelfde gewilde beweging. 3 Reflexbewegingen kunnen niet worden onderdrukt. 4 Reflexbewegingen komen tot stand voordat of zonder dat het individu zich van de prikkel bewust wordt.
Welke beweringen zijn juist?
A
Alleen de beweringen 1 en 3.
B
Alleen de beweringen 2 en 4.
C
Alleen de beweringen 1, 2 en 3.
D
Alleen de beweringen 2, 3 en 4.
Slide 4 - Quizvraag
Kan een terugtrek-reflex nog optreden als in de reflexboog de zenuwcellen R zijn uitgeschakeld?
A
Ja
B
Nee
Slide 5 - Quizvraag
Een reflex verloopt automatisch. Word je je bewust van een reflex?
A
Nee, want het gaat automatisch
B
Nee, nooit
C
Ja, direct
D
Ja, later
Slide 6 - Quizvraag
Regeling
Thema 7
BS 5 Impulsgeleiding & impulsoverdracht
Slide 7 - Tekstslide
Leerdoelen
Je kunt beschrijven hoe impulsgeleiding plaatsvindt.
Je kunt beschrijven hoe impulsoverdracht plaatsvindt.
Slide 8 - Tekstslide
Begrippen BS2
rustpotentiaal
natrium-kalium pomp
depolarisatie
actiepotentiaal
repolarisatie
hyperpolarisatie
absolute refractaire periode
relatieve refractaire periode
alles-of-niets principe
prikkeldrempel
impulssterkte
impulsfrequentie
Begrippen bij BS5
saltatoire impulsgeleiding
sprongsgewijze impulsgeleiding
presynaptisch membraan
postsynaptisch membraan
exciterende postsynaptische potentiaal (EPSP)
Inhiberende postsynaptische potentiaal (IPSP)
summatie
Slide 9 - Tekstslide
Impulsgeleiding
Vindt plaats door ion-kanalen:
Natrium-kanaal
Kalium-kanaal
Natrium-kalium pomp
Doordat ionen geladen zijn, ontstaat er een ladingsverschil
Slide 10 - Tekstslide
Rustpotentiaal
Bij een zenuwcel in rust is het
verschil in lading tussen de
buitenkant van de cel en de
binnenkant -70mV.
De binnenkant van de cel is
negatief geladen ten opzichte
van de buitenkant.
Slide 11 - Tekstslide
Rustpotentiaal - Na+-K+-pomp
BINAS 88E
Continu worden 3
Na+ naar buiten en
2 K+naar binnen
gepompt.
Kost energie.
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Video
Na+ en K+ poorten
Het potentiaalverschil van -70 mV (rustpotentiaal) wijzigt bij een prikkel door het openen en sluiten van Na+ en K+ poorten.
Als de prikkel sterk genoeg is ontstaat een actiepotentiaal.
Slide 14 - Tekstslide
Actiepotentiaal (88F) BINAS!
Slide 15 - Tekstslide
1 Rustfase
Slide 16 - Tekstslide
2 Prikkel -> depolarisatie
Prikkel zwak:
kleine depolarisatie en herstel naar rustpotentiaal
Slide 17 - Tekstslide
2 Drempelwaarde
Prikkel sterk genoeg:
Membraanpotentiaal naar -50mV:
actiepotentiaal
Slide 18 - Tekstslide
3 Actiepotentiaal
Alle Na+ poorten gaan open, cascade
Slide 19 - Tekstslide
4 Repolarisatie
Bij 30 mV sluiten de Na+ poorten en openen de K+ poorten
Slide 20 - Tekstslide
5 Hyperpolarisatie
K+ poorten reageren iets te traag bij bereiken rustpotentiaal
Slide 21 - Tekstslide
Actiepotentiaal (88F) BINAS!
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Video
Slide 26 - Tekstslide
Hoe kan je lichaam dan een sterke prikkel van een zwakke prikkel onderscheiden?
zwakke prikkel -
lage impulsfrequentie
Sterke prikkel -
hoge impulsfrequentie
impulsfrequentie = het aantal impulsen per tijdseenheid.
Slide 27 - Tekstslide
Impulsgeleiding
Verloopt sprongsgewijs (saltatoire) dankzij de myelineschede.
Verloopt op deze manier wel 50x zo snel.
Slide 28 - Tekstslide
Impulsoverdracht
De impulsoverdracht van zenuwcel naar zenuw-, spier- of kliercel gebeurt met neurotransmitters.
Deze neurotransmitters worden losgelaten in de synaptische spleet waarna zij zich binden aan receptoren van de doelwitcel en daar de Na+ kanalen open gaan.
Slide 29 - Tekstslide
Exciteren en inhiberen
EPSP
Exciterende
Post
Synaptische
Potentiaal
Stimulerende (exciterende) neurotransmitter:
Natrium kanalen gaan open: Na+ stroomt naar binnen
Drempelwaarde bereikt? Impuls!
Remmende (inhiberende) neurotransmitter:
Natrium kanalen blokkeren: geen impuls.
IPSP
Inhiberend
Post
Synaptische
Potentiaal
Slide 30 - Tekstslide
Neurotransmitters
Stoffen als genees-, genotmiddelen en drugs beïnvloeden de impulsoverdracht.
De aanmaak of afgifte van neurotransmitters kan worden geremd of gestimuleerd.
Sommige stoffen zorgen ervoor dat neurotransmitters langer aanwezig blijven.
Sommige stoffen imiteren de neurotransmitter.
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Video
Leerdoelen
Je kunt beschrijven hoe impulsgeleiding plaatsvindt.
Je kunt beschrijven hoe impulsoverdracht plaatsvindt.