In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Leesvaardigheid
Lezen H5
Functiewoorden
Slide 1 - Tekstslide
Welke tekststructuur herken je?
A
Argumentatiestructuur
B
Voor- en nadelenstructuur
C
Vraag-antwoordstructuur
D
Aspectenstructuur
Slide 2 - Quizvraag
Wat is een tekststructuur?
A
Is een tweedeling: inleiding en midden
B
Is een manier om het middenstuk in te delen.
C
Is een driedeling: inleiding-midden-slot
D
Vaste indeling inleiding-midden-slot
Slide 3 - Quizvraag
Tekststructuur van een betoog:
A
voor- en nadelen
B
standpunt-argument
C
beschrijving
D
verklaring
Slide 4 - Quizvraag
Wat is GEEN tekststructuur?
A
probleem-oplossing
B
verklaring
C
aspecten
D
synoniem
Slide 5 - Quizvraag
Herhaling argumentatieschema
Enkelvoudige argumentatie
Nevenschikkende argumentatie
Meervoudige onderschikkende argumentatieschema
Enkelvoudige onderschikkende argumentatieschema
Slide 6 - Sleepvraag
Nevenschikkende argumentatie
Enkelvoudige argumentatie
Onderschikkende argumentatie
Slide 7 - Sleepvraag
Wat is het verschil tussen een tegenargument + weerlegging?
Slide 8 - Open vraag
Tegenargument en weerlegging
Slide 9 - Tekstslide
A. Volgens mij kun je beter blijven zitten, want dan slaag je over twee jaar met hogere cijfers.
B. Maar dat kost me wel een heel jaar.
A
B = tegenargument
B
B = weerlegging
Slide 10 - Quizvraag
A. Het boek Merdeka! staat bomvol met gewelddadige oorlogsscènes. Als je daar niet zo van houdt, kun je het beter niet lezen. B Zoveel staan er ook niet in; misschien dat er op 30 van de meer dan 300 pagina’s gevochten wordt.
A
B = tegenargument
B
B = weerlegging
Slide 11 - Quizvraag
A. Roken bekort het leven met acht jaar. Roken moet helemaal verboden worden.
B. Mensen moeten zelf weten of ze roken of niet.
A
B = tegenargument
B
B = weerlegging
Slide 12 - Quizvraag
Theorie Lezen H5
Functiewoorden
Slide 13 - Tekstslide
Lesdoel
- Je kent de betekenis van veel voorkomende functiewoorden
- Je kunt de functie van (sommige) alinea's in een tekst benoemen
Slide 14 - Tekstslide
Wie doet er wel eens boodschappen bij een supermarkt?
Slide 15 - Tekstslide
Elke stelling heeft een eigen functie
Slide 16 - Tekstslide
Elke stelling een functie 1
Loop je vanaf de ingang door de Jumbo dan herken je vanzelf de functie van elke stelling. De macaroni staat in een andere stelling dan de bevroren pizza's.
Slide 17 - Tekstslide
Elke stelling een functie 2
Vaak hangen er bordjes boven de stellingen. Meestal heb je ze niet nodig. Je verwacht de potten pastasaus bij de pakken macaroni.
Slide 18 - Tekstslide
Elke alinea een functie 1
In een tekst heeft elke alinea een functie. Die hangt meestal niet als tussenkopje boven die alinea. Al lezend herken je de functie aan de woorden en zinnen.
Slide 19 - Tekstslide
Elke alinea een functie 2
Je verwacht de oplossing niet in de inleiding en de oorzaken niet aan het einde van de tekst.
De macaronizakken staan ook niet naast de pizzadozen.
Slide 20 - Tekstslide
Functiewoorden
Elke alinea heeft een functie
- inleiding: ...
- slot: ...
Slide 21 - Tekstslide
Welke functie kan een inleiding hebben?
Slide 22 - Woordweb
Welke functie kan een slot hebben?
Slide 23 - Woordweb
Functiewoorden
Elke alinea heeft een functie inleiding: onderwerp introduceren, standpunt noemen, etc. slot: conclusie, samenvatting, advies, etc.
Herkenbaar aan signaalwoord: daarentegen, daarnaast, etc.
Slide 24 - Tekstslide
Functiewoorden
Vaak voorkomende functiewoorden:
aanbeveling
probleemstelling
tegenwerping
uitwerking
verklaring
weerlegging
Slide 25 - Tekstslide
Functiewoorden
Vaak voorkomende functiewoorden:
aanbeveling: advies/goede raad
probleemstelling: probleem omschrijven
tegenwerping: reactie op een mening/stelling
uitwerking: extra informatie over een (deel)onderwerp
verklaring: uitleg waarom iets zo is
weerlegging: ontkrachting argumentatie
Slide 26 - Tekstslide
functiewoord
signaalwoord
tekstverband
Dit woord staat in de tekst. Hieraan kun je herkennen wat meerdere tekstdelen met elkaar te maken hebben
Dit woord staat meestal niet in de tekst zelf. Je gebruikt het om te omschrijven wat er in een tekstdeel verteld wordt.
Dit woord staat meestal niet in de tekst zelf. Hiermee omschrijf je wat meerdere tekststukjes met elkaar te maken hebben.
Slide 27 - Sleepvraag
Wat is de juiste omschrijving bij het functiewoord?
probleemschets
anekdote
afweging
oplossingen
gevolgen
oorzaak
aanleiding
een (grappig of waargebeurd) verhaaltje als illustratie bij het onderwerp
bepalen wat het belangrijkste is voor het trekken van een conclusie
een oplossing geven nadat een probleem is geformuleerd
noemen van de gevolgen van een situatie of verschijnsel.
het benoemen van een of meerdere problemen
waardoor iets ontstaan/geworden is
reden om nu een tekst te schrijven over het onderwerp
Slide 28 - Sleepvraag
Wat doen functiewoorden?
A
Die geven aan welke functie een bepaald tekstgedeelte heeft.
B
Die geven aan wat de betekenis is van de alinea.
C
Die geven aan wat de schrijver bedoelt.
D
Die geven aan waar je belangrijke informatie kan vinden.