Herh.woordsoorten + meervoudsvormen 3GT NN5

Welkom :)

Pak je boek en schrift
 



1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3,4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Welkom :)

Pak je boek en schrift
 



Slide 1 - Tekstslide

Vandaag  gaan we: 

Kort de woordsoorten herhalen
De meervoudsvormen bespreken
Zelfstandig werken aan taken in het boek
Afronden

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
Herhaling: 
-Je kunt de verschillende woordsoorten herkennen en benoemen.

'Nieuw': 
Je leert over de verschillende meervoudsvormen en je kunt deze toepassen bij zelfstandige naamwoorden
Je weet ook hoe je deze meervoudsvormen kunt toepassen bij uitzonderingen. 

Slide 3 - Tekstslide

Woordsoorten 
Werkwoord = doewoorden, kun je vervoegen

Lidwoord = de, het en een

Zelfst. nw.= mensen, dieren dingen, planten en namen

Bijv. nw. = zegt iets over een zelfst. nw.

Slide 4 - Tekstslide

Woordsoorten 

Voorzetsel = kast- en feestwoorden (tijdens)

Pers. vnw. = woorden die in plaats van een persoon of groep personen staan (Bijv.: hij, ik, jij, jullie) - vul je naam in

Bez. vnw. = geven een bezit aan - vul je naam in; je hoort een s

Slide 5 - Tekstslide

ww
LW
ZNW
BNW
VZ
PERS. VNW.
BEZ. VNW.
waren
schrijven
de
een
telefoon
Nederland
grote
rode
op
tijdens
jij
zij
hun
mijn

Slide 6 - Sleepvraag

Woordsoorten 
Aanwijzend vnw. = die, deze, dit, dat, zo'n, zulke -->

Betrekkelijk vnw. = die, dat, wie, wat <-- 

Vragend vnw. = wie, wat, welk(e), wat voor (een)

Slide 7 - Tekstslide

Woordsoorten 
Voegwoord:
- koppelt twee zinnen aan elkaar (en, maar, of, want, dus)
- koppelt een hoofd- en bijzin aan elkaar (bijv. nadat, hoewel, als, mits, dan, toen)

nevenschikkend: wodem (want,of,dan/dus,en, maar)
onderschikkende: de andere voegwoorden

Slide 8 - Tekstslide

Benoem het woord 'ik'.
Vanmorgen kon ik moeilijk mijn bed uit komen.
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 9 - Quizvraag

Benoem het woord 'dat'.
Het spel dat ik gisteren speelde, heet FIFA.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
lidwoord
C
bijwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 10 - Quizvraag

Benoem het woord 'vergroot'.
Ik heb de foto vergroot.
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 11 - Quizvraag

Benoem het woord 'wat'.
Wat ga jij vandaag doen?
A
vragend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 12 - Quizvraag

Benoem het woord 'hoe'.
Hoe heet jij?
A
vragend voornaamwoord
B
werkwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
geen van allen

Slide 13 - Quizvraag

Benoem het tweede woordje haar.
Zij wil haar haar in een vlecht doen.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 14 - Quizvraag

Benoem eerste woordje 'die'.
Die jongen die daar loopt, is Jos.
A
aanwijzend vnw
B
vragend vnw
C
betrekkelijk vnw
D
bezittelijk vnw

Slide 15 - Quizvraag

Benoem het tweede woordje 'die'.
Die jongen die daar loopt, is Jos.
A
aanwijzend vnw
B
vragend vnw
C
betrekkelijk vnw
D
bezittelijk vnw

Slide 16 - Quizvraag

Spelling H5: meervoudsvormen  NN5

1 Sommige woorden op -e hebben twee meervoudsvormen. (groenten - groentes)

2 De -f verandert in een -v en de -s verandert in een -z. (duiven - sluizen)

3 Woorden op -ee krijgen er +ën bij. (ideeën)

4 Woord op -ie krijgen er +ën bij of de laatste -e komt er een trema op. (melodieën - bacteriën)

5 Woorden die eindigen op een open klinker krijgen een 's erbij. (oma's, accu's)

6 Woorden eindigend op -ik, -et of -es (zonder klemtoon) krijgen GEEN medeklinkerverdubbeling. (slimmeriken - lemmeten- dreumesen)

7 Woorden eindigend op -man, worden -mannen, -lui en -lieden. ( zeelui - zeelieden)

8 Latijnse woorden krijgen een Latijnse uitgang. (musea - data - neerlandici)

9 Sommige woorden hebben geen meervoud of zijn er alleen in meervoud. (hersenen- rijst)

Slide 17 - Tekstslide

Noem een zelfstandig naamwoord dat geen meervoud kent.

Slide 18 - Woordweb

Wat is het meervoud van alinea?
A
alineas
B
alinea's

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het meervoud van cowboy?
A
cowboys
B
cowboy's

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het meervoud van perzik?
A
perziken
B
perzikken

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het meervoud van cadeau?
A
cadeaus
B
cadeau's

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het meervoud van logé?
A
logés
B
logé's

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het meervoud van paragraaf?
A
paragraven
B
paragrafen

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het meervoud van musicus?
A
musicussen
B
musici

Slide 25 - Quizvraag

meervoud met -s
meervoud met 's 
computerruimte
dikkerd
dollarteken
dvd
etui
fotostudio
gnoe
grasmaaier
heren-wc
kaastosti
lesmethode
oppasoma
poppetje
selectie
suggestie
tiara
ufo
USB-stick

Slide 26 - Sleepvraag

Wat was je vergeten of wat heb je vandaag geleerd?

Slide 27 - Open vraag

Afhankelijk van de tijd: 
Ga rustig verder met opdracht 5 t/m 9, blz. 183 en 184.  
Je hebt de tijd tot:  11:45 uur

Slide 28 - Tekstslide