Herhaling haben, sein, idewis und feesttenten incl s en d/t

1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Kontrolle der Hausaufgaben
Open het nakijkboekje in Som en controleer wat goed en fout is.
Verbeter je fouten.
timer
5:00

Slide 2 - Tekstslide

Lernziel

- Je kunt Duitse zwakke werkwoorden correct vervoegen.
                

Slide 3 - Tekstslide

Wiederholung

Slide 4 - Tekstslide

Noem de 9 persoonlijke voornaamwoorden in het Duits!

Slide 5 - Woordweb

Ezelsbruggetje
  • i = ich
  • d = du
  • e = er, sie, es
  • ______________
  • w = wir
  • i =    ihr
  • s =  sie, Sie 

haben en sein => 

Slide 6 - Tekstslide

Wisst ihr es noch? Die Verben haben und sein.  
timer
0:20
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
sein
sein

Slide 7 - Sleepvraag

Wir 
Ich 
Du
Er
Ihr
Sie/sie 
Tekst
timer
0:23
habe 
hast 
hat
haben
habt
haben

Slide 8 - Sleepvraag

De werkwoorden haben en sein
😒🙁😐🙂😃

Slide 9 - Poll

Schwache Verben
Zwakke werkwoorden

Slide 10 - Tekstslide

3 soorten zwakke werkwoorden
1. "Normale" werkwoorden (wohnen)
2. Zwakke werkwoorden met stam op -d of -t (reden)
3. Zwakke werkwoorden met stam op -s of -ß (heißen)

Slide 11 - Tekstslide

Regelmatige (zwakke) werkwoorden
Vervoegen van het werkwoord door eerst de stam op te schrijven. De stam is het hele werkwoord - en of - n.
Voorbeeld: 
wohnen = wohn
kaufen = kauf
reisen = reis 
rudern = ruder

Slide 12 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden: wohnen
werkwoord: wohnen, stam:wohn
ich wohn e                                                 e-st-t
du wohn st
er/sie es wohn t
wir wohn en                                             en-t-en
ihr wohn t
sie wohn en
Sie wohn en


Slide 13 - Tekstslide

Hoofdregel = feesttenten
FE-
ich
spiele
du
spielst
er / sie / es
spielt
wir
spielen
ihr
spielt
sie / Sie
spielen

Slide 14 - Tekstslide

Herhaling regelmatige werkwoorden
  •  STAM: werkwoord -en -->  wohnen = wohn
  • idewis 
  • Ezelsbruggetje: 
  • (FE) E- ST- T-- EN- T- E N






Slide 15 - Tekstslide

Oefenen met de FEESTTENTEN-REGEL

Slide 16 - Tekstslide

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
stam + st
stam + e
stam + t
stam + en
stam + t
stam + en

Slide 17 - Sleepvraag

spielen
Was ist richtig?

A
wir spielt
B
ich spiel
C
ich spiele
D
du spielest

Slide 18 - Quizvraag

wohnen
Was ist richtig?
A
er wohne
B
sie wohne
C
du wohnen
D
er wohnt

Slide 19 - Quizvraag

machen
Was ist richtig?

A
wir machen
B
ich machen
C
ich macht
D
ihr machest

Slide 20 - Quizvraag

wohnen
Was ist richtig?

A
sie wohnst
B
ihr wohnet
C
sie wohne
D
Ihr wohnt

Slide 21 - Quizvraag

Ich ....... in Apeldoorn (wohnen).
timer
0:15
A
wohne
B
wohnst
C
wohnt
D
wohnen

Slide 22 - Quizvraag

Ich ...... einen Brief (schreiben)
A
schreib
B
schreibe
C
schreibt
D
schreiben

Slide 23 - Quizvraag

Wir ....... gerne Karaoke. (singen)
A
singe
B
singen
C
singt
D
singst

Slide 24 - Quizvraag

(wohnen) Peter ………… in Köln.
timer
0:17
A
wohne
B
wohnen
C
wohnst
D
wohnt

Slide 25 - Quizvraag

....... Susanne auch ins Kino? (gehen)
A
gehe
B
gehst
C
geht
D
gehen

Slide 26 - Quizvraag

Ihr (wohnen)... in Deventer.

timer
0:15
A
wohne
B
wohnt
C
wohnen
D
wohnst

Slide 27 - Quizvraag

Peter und Tom ...... jeden Samstag Sport. (machen)
A
mache
B
machst
C
macht
D
machen

Slide 28 - Quizvraag

Vervoeging "normaal" zwak werkwoord
ezelsbruggetje: 
feesttenten -> (fe) e I st I t I en I t I en

Slide 29 - Tekstslide

Zwak werkwoord met stam op -d of -t

Slide 30 - Tekstslide

Zwak werkwoord met stam op -s of -ß

Slide 31 - Tekstslide

Even oefenen...

Slide 32 - Tekstslide

Das Flugzeug (landen) auf der Wiese.
A
land
B
landt
C
landet
D
landest

Slide 33 - Quizvraag

Du (übersetzen) einen Text ins Deutsche.
A
übersetzt
B
übersetzst
C
übersetzet
D
übersetzest

Slide 34 - Quizvraag

Er (warten) auf Whatsapp-Nachrichten.
A
warte
B
wartt
C
wartet
D
wart

Slide 35 - Quizvraag

Wie (heißen) er?
A
heiße
B
heißt
C
heißst
D
heißen

Slide 36 - Quizvraag

Joana (arbeiten) in einem Supermarkt.
A
arbeit
B
arbeitt
C
arbeite
D
arbeitet

Slide 37 - Quizvraag

De vervoeging van zwakke werkwoorden
😒🙁😐🙂😃

Slide 38 - Poll

 Lernziel erreicht?


Kan je Duitse werkwoorden correct vervoegen?

Slide 39 - Tekstslide

Und jetzt an die Arbeit! 
feesttenten: K2 Übung 17 p. 57
                           Training 1 K2 p. 168
feesttenten s-klank: K3 Übung 8 p. 118
                                           Training 3 K3 p. 170
feesttenten d/t: K4 Übung 18 + 19 p. 124 + 125
                                  Training 1 K4 p. 172
Heb je de training onder de knie? Laat het maar zien door de challenges te maken! Challenge 1 K2 p. 169,  Challenge 2 K3 p. 171



Slide 40 - Tekstslide

Danke und bis nächstes mal!!!!!!!

Tschüss!!

Slide 41 - Tekstslide