Herhaling woordenschat

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 2

Herhaling woordenschat

- Ik begrijp de betekenis van de themawoorden die te maken hebben met het thema vervoer. 

- Ik begrijp welke vier tekstdoelen er zijn. 

Wat betekent 'het abonnement'?

1. De vaste tijden waarop treinen, bussen en trams rijden.
2. Iemand die een trein bestuurt.
3. Het bewijs dat je betaald hebt om ergens gebruik van te maken.
4. Alle mensen, fietsen of voertuigen die op straat lopen of rijden.

Wat betekent 'de spits'?

1. Als je door omstandigheden later aankomt dan gepland.
2. Het verplaatsen van mensen, dieren of spullen met een vervoersmiddel.
3. Iemand die vervoersbewijzen controleert.
4. De drukste uren in het verkeer.

Jacky gaat naar een vriend in Amsterdam. Zij reist met het ...................
, namelijk met de bus of trein.

1. de dienstregeling
2. het vervoersbewijs
3. het openbaar vervoer
4. de spits

Om 18:05 is de trein er nog niet. Jack denkt dat de trein ............... heeft.

1. reisplanner
2. spits
3. vervoer
4. vertraging

Marouan heeft een digitaal ...... gekocht.

1. vervoersbewijs
2. reisplanner
3. conducteur
4. spits

De ........... wijst aan welk perron Romy's trein vertrekt.

1. reisplanner
2. conducteur
3. vertraging
4. vervoersbewijs

Jamilla weet nog niet met welk ..... ze gaat: de bus, de tram of de metro

1. reisplanner
2. vervoersbewijs
3. vervoer
4. spits

Herhaling teksdoelen

De schrijver heeft altijd een bedoeling met een tekst, dit noem je het tekstdoel. 

Amuseren = leuk

Instrueren = iets doen

informeren = iets leren

Activeren = iets kopen of ergens heen gaan

Wat mag je gaan doen?

Studiemeter --> starttaal online-->starttaal vooraf op weg naar 1F--> Thema 5 vervoer --> woordenschat, lezen en luisteren?

Af? Verder werken in studiemeter of uit het boek.