10/2 h3 woordsoorten koppelwerkwoorden

Ontleden zindelen
Ontleden woordsoorten 
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Ontleden zindelen
Ontleden woordsoorten 

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Lesdoel
  • Korte activiteit
  • Terugblik 
  • Instructie - zelfstandig werken
  • Verlengde instructie - iedereen aan het werk
  • Exitticket 
  • Afsluiten (reflectie en feedback)

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het einde van deze les:
  • kun je (weer) benoemen wat een koppelwerkwoord is en welke er zijn;
  • heb je geoefend met het ontleden van de woordsoorten, waaronder het koppelwerkwoord.


Blauw = kennis = leren
Oranje =  kunnen = oefenen (met de kennis)

Slide 3 - Tekstslide

Spelen met woordsoorten: 
Je hoort straks een liedje.
1. Doe je schrift open en pak een pen.
2. Kies twee leuke zinnen uit het liedje en schrijf die op twee zinnen op in je schrift.
3. Benoem in je schrift een wederkerend voornaamwoord en een telwoord.
4 Noteer het na het liedje in de dia die dan komt.
4. Iedereen doet  mee en maakt de opdracht voor zichzelf en dus niet samen!
Voorbeeld van een zin. Zo noteer je het:
Dit is een liedje.
Dat gaat je irriteren.
WG = is
O = liedje
WG= gaat (je) irriteren
O = dat

Slide 4 - Tekstslide

Spotify (Rosanne)






https://open.spotify.com/track/2O3kmOZ0N8A3PtBW4DWqFm

Noteer 2 zinnen. Wat is het WG en het O?

Slide 5 - Tekstslide

Noteer 2 zinnen. Wat is het WG en het O?

Slide 6 - Open vraag

Songtekst: Rosanne 


Rosanne ik weet dat er heel veel mannen zijn
Elke keer weer een ander en mij doet het pijn
Want jou liefde waarmee jij mij soms verblijdt
Wil ik liever liever liever voor altijd
Weet wel dat ik hier op je wachten zal
Tot je eindelijk je rust vindt bij mij
Oh oh oh

Rosanne ik weet dat er heel veel mannen zijn
Elke keer weer een ander en mij doet het pijn
Want jou liefde waarmee jij mij soms verblijdt
Wil ik liever liever liever liever voor altijd
Rosanne, ik weet dat er heel veel mannen zijn
Elke keer weer een ander en mij doet het pijn
Want jou liefde waarmee jij mij soms verblijdt
Wil ik liever liever liever liever voor altijd
Als ik dacht dat ik je had dan had jij je weer bedacht
Onvoorspelbaar en zo onverwacht
Ik keek maar toe hoe jij mij in verwarring bracht
Ik wil zekerheid dat ik bij jou ben vannacht
Oh oh oh

refrein:
Rosanne ik weet dat er heel veel mannen zijn
Elke keer weer een ander en mij doet het pijn
Want jou liefde waarmee jij mij soms verblijdt
Wil ik liever liever liever voor altijd
Jij kan je rust niet vinden jou geest is veel te vrij
Jij bent morgen weer anders dan vandaag
Jij wilt je nog niet binden maar dat hoeft ook niet van mij
Ik wil gewoon die zoen het is al dat ik vraag
Oh oh oh

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Woordsoorten?

Slide 9 - Woordweb

Herhaling in het kort
Lidwoord: Kan voor de meeste zelfstandig naamwoorden geplaatst worden. Bepaald: de, het - onbepaald: een.
Zelfstandig naamwoorden: mens, dier, ding, plant, verschijnselen, namen.
Bijvoeglijk naamwoord: zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
Hulpwerkwoord: hoort bij een zelfstandig werkwoord en kan nooit het enige werkwoord in de zin zijn.
Zelfstandig werkwoord: een woord dat een handeling of actie aangeeft en kan het enige werkwoord in een zin zijn.
Aanwijzend voornaamwoord: hoort bij en zelfstandig naamwoord en wijst iets aan - die,  deze, dit, dat,  zulk(e0, zon'n, degelijk(e), zelf, dezelfde, hetzelfde
Persoonlijk voornaamwoord: duidt een persoon aan en kan het o in een zin zijn. o = ik, jij, we  -  geen o = mij/me, jou, ons
Vragend voornaamwoord: staat vooraan een vraag of aan het begin van een zin die gemaakt is van een vraag.
Wie, wat, welk(e), wat voor (een)
Bezittelijk voornaamwoord: geeft een bezit aan, staat voor een zelfstandig naamwoord. jouw, mijn, hun
(Onbepaald voornaamwoord: geeft iets aan wat niet duidelijk is. Alles, iedereen, iets, niets, het, men)
Voorzetsel: geeft een plek, plaats of tijd aan. Kan je voor kast of feest plaatsen.
Bijwoord; antwoord op: waarom, wanneer, hoelang, waarheen, waarvandaan, hoe en waarmee.  Ook: niet, altijd, goed ...
Koppelwerkwoorden: zijn worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen

Slide 10 - Tekstslide

Waarom leren ontleden?
- Als je weet hoe een zin is opgebouwd, dan kan je de betekenis makkelijker achterhalen. 
- Je leert zinnen beter te bouwen (formuleren)
- De spelling van sommige woorden is afhankelijk van hun plaats in de zin.

- Als je een andere taal dan het Nederlands moet leren, is kennis van ontleden ook heel handig. Je kunt dan gebruik gaan maken van de overeenkomsten tussen talen.

- Het is verplichte lesstof!

Slide 11 - Tekstslide

Welke soorten werkwoorden zijn er?

Slide 12 - Woordweb

Werkwoorden
Zelfstandig werkwoord
Hulpwerkwoord
Koppelwerkwoord

Slide 13 - Tekstslide

Een hulpwerkwoord heeft een eigen betekenis.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Een zelfstandig werkwoord kan als enige werkwoord in een zin staan.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Een hulpwerkwoord kan als enige werkwoord in een zin staan.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Er kunnen meerdere zelfstandig werkwoord in een zin staan.
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Zelfstandig werkwoord
  • Een zelfstandig werkwoord is een woord dat een handeling of actie in een zin aangeeft. 
  • Er staat altijd maar één zelfstandig werkwoord in een zin.
  • Ook geeft het aan in welke tijd de zin staat. 
  • Het is een werkwoord met een eigen betekenis en kan in z'n eentje een werkwoordelijk gezegde vormen. 
  • Als je het weglaat, krijg je een zin die niet te begrijpen is. 
  • Het is het belangrijkste werkwoord in een zin.

Slide 18 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoorden
Voorbeelden zelfstandig werkwoord
Hieronder vind je een paar voorbeelden. Het zelfstandig werkwoord is dik gedrukt.
  • De hond luistert naar zijn baas.
  • Ik fiets iedere dag.
  • Het ijs smelt.

Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
Een zelfstandig werkwoord kan ook samen met een hulpwerkwoord in de zin staan en is dan een voltooid deelwoord of een infinitief (= hele werkwoord). Hieronder vind je een paar voorbeelden. Het hulpwerkwoord is onderstreept en het zelfstandig werkwoord is dik gedrukt.
  • De hond heeft vandaag niet naar zijn baas geluisterd.
  • Ik ben deze week iedere dag naar mijn werk gefietst.
  • Het ijs is aan het smelten.

Slide 19 - Tekstslide

Hulpwerkwoorden
  • Wanneer een werkwoord geen handeling aangeeft, spreek je van een hulpwerkwoord.
  • Een hulpwerkwoord is een werkwoord dat samen met een zelfstandig werkwoord het werkwoordelijk gezegde vormt. 
  • Een hulpwerkwoord staat dus nooit alleen in een zin. Het zegt iets over de tijd waarin de zin staat. 
  • Je kunt de verdwijnproef toepassen en het werkwoord dat overblijft, is het zelfstandig werkwoord. De verdwenen werkwoorden zijn hulpwerkwoorden.
  • De hulpwerkwoorden hebben, zijn en worden vind je samen met een voltooid deelwoord. 
  • Bij kunnen, willen, zullen, mogen, moeten en hoeven is dit het hele werkwoord (infinitief).



Slide 20 - Tekstslide

Hulpwerkwoorden en HWW in WWG
Voorbeelden hulpwerkwoord:
  • Het pakje wordt morgen bezorgd.
  • Ze zou gisteren haar boeken al ophalen.
  • Mijn vader kan morgen helaas niet voetballen.

Hulpwerkwoord en werkwoordelijk gezegde
Hieronder zie je weer dezelfde zinnen als hierboven. Het werkwoordelijk gezegde is dik gedrukt . De hulpwerkwoorden zijn onderstreept:
  • Het pakje wordt morgen bezorgd.
  • Ze zou gisteren haar boeken al ophalen.
  • Mijn vader kan morgen helaas niet voetballen.

Als je een zin gaat ontleden, zoek je eerst het onderwerp en de persoonsvorm. Het kan zijn dat de persoonsvorm een hulpwerkwoord is maar het kan ook een zelfstandig werkwoord zijn.

Slide 21 - Tekstslide

Wat is een kenmerk van een koppelwerkwoord?
A
aanwijzend vnw. --> <--betrekkelijk vnw.
B
kan als enig werkwoord in een zin staan
C
belangrijkste werkwoord in een zin
D
kan zowel bij een wwg als nwg voorkomen

Slide 22 - Quizvraag

In een zin met worden is worden altijd een koppelwerkwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Koppelwerkwoord
Geen koppelwerkwoord

Zijn

Blijven

Hebben

Kijken


Schijnen

Herhalen


Worden

Blijken

Schrijven

Gaan

Nemen

Lijken

Heten

Dunken

Voorkomen

Slide 24 - Sleepvraag

'Nieuwe' lesstof
Vul je samenvatting aan met aantekeningen;
- gebruik afkortingen die je zelf kan herkennen
- gebruik cijfers als getallen (dus niet uitschrijven)
- spelling doet er nu even niet toe
- gebruik pijlen om verbanden aan te geven
- werk het thuis netjes uit

Slide 25 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
Koppelwerkwoorden (kww) zijn werkwoorden die een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord aan het onderwerp van de zin koppelen. 
In tegenstelling tot zelfstandige werkwoorden hebben koppelwerkwoorden zelf weinig betekenis.
 --> Hun functie is het koppelen van de extra betekenis aan het onderwerp.

Als je zinsdelen moet benoemen en er staat een koppelwerkwoord in de zin, dan heeft de zin een naamwoordelijk gezegde. Je voegt namelijk een naamwoord (zelfstandig of bijvoeglijk) aan het gezegde toe.

Slide 26 - Tekstslide

Koppelwerkwoord (kww)
- geeft geen handeling aan.
- koppelt het onderwerp aan een kenmerk of eigenschap verderop in de zin. 
- kan er maar 1 van in de zin staan.

het onderwerp doet niets, maar is iets.

Slide 27 - Tekstslide

Een trucje: zwabbels (hoe dan  verder?) 

zijn

worden

blijven

blijken

lijken

schijnen

(heten, dunken, voorkomen)

Slide 28 - Tekstslide

Een zww zit nooit samen in een enkelvoudige zin met een kww!

Slide 29 - Tekstslide

Noteer de negen koppelwerkwoorden
Op volgorde , onder elkaar, geen hoofdletters


Slide 30 - Open vraag

Naamwoordelijk gezegd
In een naamwoordelijk gezegde (ng) heeft het belangrijkste werkwoord géén duidelijke betekenis. Zo’n werkwoord noem je een koppelwerkwoord (kww). Meestal is het een vorm van zijn, worden of blijven.
Een gezegde met een koppelwerkwoord heeft een aanvulling nodig om een duidelijk betekenis te krijgen, bijvoorbeeld een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord.
Deze aanvulling zegt iets over het onderwerp.

Jouw kleren | blijven | nat.
ng = blijven nat
kww = blijven
bn = nat

De golven | zijn | hoger dan normaal.
ng = zijn hoger dan normaal
kww = zijn
bn = hoger dan normaal


Ik | word | een professionele duiker.
ng = word een professionele duiker
kww = word
zn =een  professionele duiker


Wie | is | er | zeeziek | geworden?
ng = is zeeziek geworden
kww = is
bn = zeeziek

Slide 31 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
Net als in zinnen met zelfstandige werkwoorden kunnen er in zinnen met koppelwerkwoorden nog een of meer andere werkwoorden staan. In dat geval is altijd één werkwoord het koppelwerkwoord. De andere werkwoorden zijn hulpwerkwoord.

Deze lerares Nederlands | zou | weleens | baldadig | kunnen | worden.
hww = zou
hww = kunnen
kww = worden

Twijfel je of je te maken hebt met een koppelwerkwoord? Vervang het dan door een ander koppelwerkwoord. Krijg je een goede zin? Dan heb je te maken met een koppelwerkwoord.

Slide 32 - Tekstslide

Een trucje: zwabbels (hoe dan  verder?)

zijn

worden

blijven

blijken

lijken

schijnen

(heten, dunken, voorkomen)

Slide 33 - Tekstslide

Sleep de delen naar de juiste stap.
stap 1
stap 2
stap 3
stap 4
stap 5
stap 6
Stap 7
lijdend voorwerp
persoonsvorm
meewerkend voorwerp
zinsdeelstrepen
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
bijwoordelijke bepaling

Slide 34 - Sleepvraag

De puzzel van het ontleden
De puzzel moet compleet zijn en alle stukjes passen in elkaar en heb je nodig om de zin/puzzel compleet te krijgen.
Stap 1: PV = werkwoord, Je doet getalproef (ev-mv) of tijdproef (tt-vt).
Stap 2: zindeelstrepen plaatsen --> elk deel dat voor de ~PV kan en een correcte zin blijf = een zinsdeel
Stap 3: O = Wie/wat + PV
Stap 4 :NG = Koppelwerkwoorden + wat er over het onderwerp gezegd wordt.
   Vraag 1: Staat er een koppelwerkwoord in de zin?
   Vraag 2: Gaat het om een 'toestand' of 'eigenschap' (iemand/iets is iets of lijkt iets te zijn)?
   Vraag 3: Is er een relatie met het onderwerp?
       --> NG bestaat uit twee delen: werkwoordelijk deel + naamwoordelijk deel
Geen: LV  
Stap 5 MV Aan wie/voor wie + NG + O (komt niet vaak voor)
Stap 6: BWB = Als de stappen 1 t/m 5 helemaal goed gedaan hebt, dan blijft de BWB over; de prullenbak van de zin! 
                         Geeft antwoord op vragen als: waarom, wanneer, hoelang, waarheen, waarvandaan, hoe en waarmee
                          Een tijd of plaat is altijd een BWB
                          Er kunnen meerdere BWB's in een zin staan
                   



Slide 35 - Tekstslide

Noteer de negen koppelwerkwoorden
Op volgorde , onder elkaar, geen hoofdletters


Slide 36 - Open vraag

Werk voor deze les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je werkt in STILTE en je mag NIET PRATEN of OVERLEGGEN en geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!

Pak je VIP en noteer:
Online:§ 3.8 Grammatica woordsoorten, opdracht 1 t/m 3
+ leren theorie, inclusief weer de koppelwerkwoorden!
Klaar = in STILTE lezen
Wat niet af is = huiswerk

Slide 37 - Tekstslide

Werk voor deze les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
    Pak je VIP en noteer:
    Online:§ 3.8 Grammatica woordsoorten, opdracht 1 t/m 5
    + leren theorie, inclusief weer de koppelwerkwoorden!


    Klaar = in STILTE lezen
    Wat niet af is = huiswerk

    timer
    20:00

    Slide 38 - Tekstslide

    Koppelwerkwoord
    Geen koppelwerkwoord

    Zijn

    Blijven

    Hebben

    Kijken


    Schijnen

    Herhalen


    Worden

    Blijken

    Schrijven

    Gaan

    Nemen

    Lijken

    Heten

    Dunken

    Voorkomen

    Slide 39 - Sleepvraag

    Een trucje: zwabbels (hoe dan  verder?)

    zijn

    worden

    blijven

    blijken

    lijken

    schijnen

    (heten, dunken, voorkomen)

    Slide 40 - Tekstslide

    Ik kan benoemen wat het stappenplan van het ontleden van de zinsdelen tot en met het bijwoordelijke bepaling is en ik kan benoemen wat het verschil is tussen een werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde.
    😒🙁😐🙂😃

    Slide 41 - Poll

    Reflectie:
    Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
    Wat kan nog iets beter? Hoe ga je dat verbeteren?

    Slide 42 - Open vraag

    Feedback
    Wat vond je fijn/goed aan deze les?
    Wat zou je liever anders willen zien?

    Slide 43 - Open vraag