2 m redekundig ontleden (t/m nwg)

Redekundigkundig ontleden 
Redekundig ontleden is als een puzzel. Elk stukje van de puzzel heb je nodig om het volgende stukje te kunnen benoemen.
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 11 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Redekundigkundig ontleden 
Redekundig ontleden is als een puzzel. Elk stukje van de puzzel heb je nodig om het volgende stukje te kunnen benoemen.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoel
  • Aan het einde van deze les hebben jullie geoefend met het ontleden van de zindelen t/m vvw.                                                                                    
  • Aan het einde van deze module kunnen jullie het stappenplan van het ontleden tot en met het voorzetsel voorwerp uit je hoofd opnoemen en toepassen.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning
  • quiz om voorkennis op te halen
  • Instructie en indien nodig video's
  • Werken 
  • Afsluiten

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorkennis activeren
Nu volgt een herhaling van de quiz van de vorige les met twee nieuwe vragen erbij. 
Je zou deze nu nog beter moeten kunnen maken en al onderdelen herkennen. 
Dit helpt je om jezelf te testen en een beetje herhaling is altijd goed.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is stap 1 van het redekundig ontleden?
A
persoonsvorm zoeken
B
onderwerp zoeken
C
strepen zetten
D
werkwoordelijk gezegde zoeken

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
een werkwoord zoeken
B
het getal veranderen (meervoud - enkelvoud)
C
de zin van tijd veranderen (verleden tijd - tegenwoordige tijd)
D
geen idee

Slide 6 - Quizvraag

Getal-proef: zin veranderen van enkelvoud naar meervoud of van meevoud naar enkelvoud. 
V

Tijd-proef: zin van tijd veranderen. Tegenwoordige tijd wordt verleden tijd en andersom.

Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.


Wat is stap 2?
A
onderwerp benoemen
B
werkwoordelijk gezegde benoemen
C
lijdensvoorwerp benoemen
D
zinsdeelstrepen zetten

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe zet je de zindeelstrepen?

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slepen maar!
Je moet de woorden verplaatsen en de woorden die 
samen een zinsdeel vormen op elkaar plaatsen. 
timer
2:00
De
hebben
deze
van
gekregen
via
Leerlingen
les
mevrouw
Hooi
LessonUp.

Slide 9 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is stap 3 en hoe vind je het?

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

wat is stap 4?
A
lijdend voorwerp benoemen
B
meewerkendvoorwerp benoemen
C
onderwerp benoemen
D
bijwoordelijke bepaling benoemen

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is stap 5?
A
bijwoordelijke bepaling benoemen
B
meewerkendvoorwerp benoemen
C
lijdendvoorwerp benoemen
D
onderwerp benoemen

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Je hebt geleerd dat je elk stukje dat je benoemd hebt nodig hebt om het volgende stukje te kunnen benoemen. Je weet nu dus wat de pv is, welke zinsdelen er zijn, wat het WWG is en wat het onderwerp is (wie of wat + PV (of WWG). 

Vraag: hoe vind je nu het lijdend voorwerp?

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Je hebt geleerd dat je elk stukje dat je benoemd hebt nodig hebt om het volgende stukje te kunnen benoemen. Je weet nu dus wat de pv is, welke zinsdelen er zijn, wat het WWG is en wat het onderwerp is (wie of wat + PV (of WWG) en het lV (wie of wat + PV (of WWG) + O ). 
Vraag: wat is stap 6 en hoe vind je die?

Vraag: hoe vind je nu het lijdend voorwerp?

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is stap 7?
A
onderwerp
B
lijdendvoorwerp
C
bijwoordelijke bepaling
D
meewerkend voorwerp

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



Wat is stap 8 en hoe vind je die?

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is stap 9?

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een bijvoeglijke bepaling?
A
een zinsdeel net als de andere zinsdelen
B
het zegt iets over een zelfstandignaamwoord
C
Deel van een zinsdeel, zegt iets over het zelfstandignaamwoord
D
geen idee

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een voorzetsel voorwerp?

Slide 19 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Geef voorbeelden waarin een
voorzetselvoorwerp staat

Slide 20 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een koppelwerkwoord?

Slide 21 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Koppelwerkwoorden
zijn
worden
blijven
blijken
lijken
schijnen
heten
dunken 
voorkomen

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een trucje: zwabbels (hoe dan  verder?)

zijn

worden

blijven

blijken

lijken

schijnen

(heten, dunken, voorkomen)

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf de drie meest
voorkomende
koppel werkwoorden
op

Slide 24 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Waar denk je aan als je
'naamwoordelijk gezegde' hoort?

Slide 25 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Naamwoordelijk gezgede
Naast het werkwoordelijk gezegde heb. je ook nog het naamwoordelijk gezegde.
Er zijn twee verschillen:
  • er zitten ook andere woorden dan werkwoorden in het naamwoordelijk gezegde
  • in een werkwoordelijk gezegde DOET iemand iets en in een naamwoordelijk gezegde IS iemand iets.
  • het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel (werkwoorden) en een naamwoordelijk deel (geen werkwoorden)
  • in een naamwoordelijk gezgede zit altijd een koppelwerkwoord: 
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, heten, dunken voorkomen.
  • Let op: sommige werkwoorden kunnen ook een hulpwerkwoord of zelfstandig werkwoord zijn! Dus kijk goed of iemand iets DOET of  IS.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Naamwoordelijk gezegde
Om erachter te komen of een zin een naamwoordelijk gezegde heeft, stel je altijd 'de drie vragen'. 
Vraag 1: Staat er een vorm van één van de negen koppelwerkwoorden in de zin?
Vraag 2: Gaat het in de zin om een 'toestand' (ook wel: eigenschap/iemand 'is' iets of lijkt iets te 'zijn')?
Vraag 3: Wordt er in de zin iets over het onderwerp gezegd?

Om het naamwoordelijk gezegde op te schrijven, moet je de twee delen samenvoegen waaruit het naamwoordelijk gezegde bestaat:
  • het werkwoordelijk deel (de werkwoorden in de zin)
  • het naamwoordelijk deel (de toestand of eigenschap, die betrekking heeft op het onderwerp)

Het hele naamwoordelijk gezegde noteer je en daaronder apart het werkwoordelijk deel en het naamwoordelijk deel. 

NB: Alleen het naamwoordelijk gezegde is dus niet voldoende. Je moet het onderscheid kunnen maken tussen werkwoordelijk en naamwoordelijk.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Naamwoordelijk gezegde 
Wanneer er een naamwoordelijk gezegde in een zin zit, dan is iemand dus iets.

Er zit dan NOOIT een lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp in de zin, dus alleen nog mogelijk een bijwoordelijke bepaling, een bijvoeglijke bepaling en/of een voorzetselvoorwerp.

Voorbeeld:
WWG: - Ik ga voor docent studeren = wwg = ga studeren (IEMAND DOET IETS)
NWG: - Ik ben  al twintig jaar ben docent = ben docent. Ww = ben nw = docent (IEMAND IS IETS)
            -  De klas is vandaag erg druk = is erg druk. Ww = is nw = erg druk (IEMAND IS IETS)


Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Naamwoordelijk gezegde voorbeelden
| De Nederlandse docent | is | heel streng | geweest | tijdens deze les.|
Nwg = is heel streng geweest.       
Ww = is geweest (is = persoonsvorm en koppelwerkwoord)             Nw = heel streng
O = de Nederlandse docent --> nwg zegt dus iets over het onderwerp: dat ze geheel streng geweest is

| De meeste leerlingen | worden | 14 jaar | in de tweede klas van het voortgezet onderwijs.|
Nwg = worden 14 jaar
Ww = worden (worden = persoonsvorm en koppelwerkwoord)        Nw = 14 jaar
O= De meeste leerlingen --> nwg zegt iets over het onderwerp: worden 14 jaar

| De leerlingen|  leken | erg blij.|
Nwg = leken erg blij 
Ww = leken  ( leken =persoonsvorm en koppelwerkwoord)       Nw= erg blij
O= De leerlingen --> nwg zegt iets over het onderwerp: leken erg blij 

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In een naamwoordelijk gezegde...
A
doet iemand iets
B
wil iemand iets
C
is iemand iets
D
staan alleen maar werkwoorden

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een trucje: zwabbels (hoe dan  verder?)

zijn

worden

blijven

blijken

lijken

schijnen

(heten, dunken, voorkomen)

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Schrijf de zes gebruikelijke
koppel werkwoorden op

Slide 32 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf alle koppelwerkwoorden op
die je nu al uit je hoofd kent

Slide 33 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Vervolg instructie
Hieronder vind je de video's met uitleg over alle stappen van het ontleden van de zinsdelen.
Belangrijk om goed de zinsdelen te kunnen ontleden:
  1.  Je moet het stappenplan uit je hoofd kunnen opnoemen
  2. Het strepen zetten moet je goed oefenen en kunnen toepassen
  3. verder is het een kwestie van oefenen en oefenen 

Als je de stappen niet kent, dan lukt het ontleden niet EN als je de zindeelstrepen niet kunt zetten, dan benoem je de verkeerde zindelen.

Als je dat niet nodig hebt, dan ga je door naar het blokje toepassing in deze Lesson up.

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 36 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 39 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 40 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 41 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 42 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 43 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 44 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 45 - Video

Deze slide heeft geen instructies


Heb je het lesdoel van het oefenen met het ontleden van de zinsdelen behaald?

Slide 46 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Heb je misschien het lesdoel van de stappen uit je hoofd kunnen opnoemen en het toepassen ook al behaald?

Slide 47 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat ging goed in het zelfstandig werken en wat kan de volgende keer nog een beetje beter?

Slide 48 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Feedback:
Wat vond je fijn of goed werken aan deze les en wat ik de. volgende keer beter?

Slide 49 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies