Stam werkwoord

Werkwoord
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Werkwoord

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoord

Slide 2 - Woordweb

Tegenwoordige tijd
  • Tijd van nu
  • Iets of iemand is op dit moment iets aan het doen
  • De gebeurtenis is nog de gang


Verleden tijd
  • Tijd van vroeger
  • Vroeger kan jaren geleden, maar ook een minuut geleden zijn
  • Een gebeurtenis is voorbij

Slide 3 - Tekstslide

De agent parkeert de politieauto
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 4 - Quizvraag

De jongen fietste vorige week elke dag naar de voetbaltraining
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 5 - Quizvraag

De conducteur controleer mijn vervoersbewijs
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 6 - Quizvraag

De trein had vertraging
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd

Slide 7 - Quizvraag

Stam van het werkwoord
De stam van het werkwoord is het hele werkwoord zonder -en
De stam van het werkwoord is meestal gelijk aan de ik-vorm


Slide 8 - Tekstslide

Hele werkwoord

Kijken

Binden

Branden

Rijden
Stam

(ik) Kijk

(ik) Bind

(ik) Brand

(ik) Rijd

Slide 9 - Tekstslide

Lange klank
Als je in het hele werkwoord een lange klank hoort, schrijf je in de stam ook een lange klank
Dat doe je door de klinker in de stam te verdubbelen

Slide 10 - Tekstslide

Hele werkwoord

Rapen

Steken

Sturen

Stam

(ik) Raap

(ik) Steek

(ik) Stuur

Slide 11 - Tekstslide

Geen v of z
Een v wordt aan het eind van een werkwoord een f
Een z wordt aan het eind van een werkwoord een s

Slide 12 - Tekstslide

Hele werkwoord

Leven

Reizen

Lezen
Stam

(ik) Leef

(ik) Reis

(ik) Lees

Slide 13 - Tekstslide

Richten

Slide 14 - Open vraag

Lachen

Slide 15 - Open vraag

Leren

Slide 16 - Open vraag

Niezen

Slide 17 - Open vraag

Durven

Slide 18 - Open vraag

Glimmen

Slide 19 - Open vraag

Boren

Slide 20 - Open vraag