In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
2.5 Klimaatgebieden
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoelen
Je begrijpt de samenhang tussen de mondiale luchtcirculatie en de oceanische circulatie enerzijds en het voorkomen van klimaatgebieden anderzijds.
Je begrijpt de betekenis van lucht-, zee- en oceaanstromen voor de verdeling van de warmte over de aarde en de invloed ervan op regionale klimaten.
Je kunt verklaren waarom bepaalde gebieden qua klimaat van elkaar verschillen.
Slide 2 - Tekstslide
klimaatfactoren bepalen welk klimaat overheerst in een gebied
Slide 3 - Tekstslide
Binnen een landschapszone komen verschillende klimaten voor
Slide 4 - Tekstslide
Er zijn 5 klimaatfactoren die klimaat het bepalen
De geografische breedteligging
Land-zeeverdeling
Hoogteligging
ligging van gebergten
Invloed van zeeën en oceanen
Slide 5 - Tekstslide
geografische breedteligging
Algemene regel: Hoe verder van de evenaar hoe kouder het is.
Dit komt doordat:
Zonnestralen warmte verliezen naarmate ze langer onderweg zijn.
De zonnestralen op hogere breedte een groter oppervlak moeten verwarmen.
Slide 6 - Tekstslide
Land-zeeverdeling
van invloed op neerslag en temperatuur
Algemene regel: Wind van zee brengt meer neerslag met zich mee dan wind over land.
Verder van zee zijn de temperatuurverschillen tussen zomer en winter groter dan bij zee.
Slide 7 - Tekstslide
Hoogteligging
Algemene regel: Hoe hoger hoe kouder.
Per 1000 meter stijging daalt de temperatuur 6 graden.
(per 100 meter stijging -0,6 graden)
Slide 8 - Tekstslide
Ligging van gebergte
Algemene regel: Wind van zee neemt waterdamp mee, bij het gebergte stijgt de lucht, koelt af, waterdamp condenseert en dat geeft neerslag.
Slide 9 - Tekstslide
Hoe heet de kant van het gebergte waar de neerslag valt?
Slide 10 - Open vraag
De invloed van zeeën en oceanen
Algemene regels:
1. Hoe verder van zee, hoe minder neerslag er valt. 2. Wind van zee heeft in de winter een verwarmend effect op het land en in de zomer een verkoelend effect.
3. Warme zeestromen kennen meer verdamping en hebben een verwarmend effect. Koude zeestroom heeft minder verdamping en een verkoelend effect.
Slide 11 - Tekstslide
0
Slide 12 - Video
Welke factoren bepalen het klimaat?
Slide 13 - Woordweb
Klimaatgebied:
Groot gebied met hetzelfde klimaat (vaak aan de hand van classificatie van Köppen)
Slide 14 - Tekstslide
Maar...
niet alleen beïnvloed door breedteligging.
Ook door:
Atmosferische circulatie
Oceanische circulatie
Reliëf
Land-zee verdeling
Slide 15 - Tekstslide
Mr. Köppen
De klimaatclassificatie van Köppen, is een oorspronkelijk in 1918 door de Russisch-Duitse bioloog Wladimir Köppen ontworpen klimaatclassificatie.
Classificatie is het sorteren van dingen etc.
Slide 16 - Tekstslide
Lesdoelen klimaatsysteem Köppen:
Je weet welke 5 hoofdklimaten (letters) Köppen onderscheidt.
Je weet welke 3 letters Köppen gebruikt voor de neerslagverdeling.
Je kunt per klimaat de temperatuurgrenzen en neerslagverdeling noemen.
Je kunt a.d.h.v een klimaatgrafiek bepalen welk klimaat is weergegeven.
Slide 17 - Tekstslide
Köppen
De klimaatclassificatie van Köppen is gebaseerd op de samenhang tussen het klimaat en de natuurlijke plantengroei.
Klimaat en natuurlijke plantengroei anders?
--> ander klimaat.
Slide 18 - Tekstslide
Klimaatclassificatie van Köppen
Het systeem gaat uit van de plantengroei.
Niveau 1 maakt een grove indeling op basis van temperatuur en neerslag.
Niveau 2 maakt een verdere opsplitsing aan de hand van de neerslagverdeling gedurende een jaar.
Slide 19 - Tekstslide
Droge tijd = minder dan 30mm neerslag per maand
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Droge tijd in het tropisch klimaat is minder dan
60 mm neerslag per maand.
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
BW: Woestijnklimaat
In een woestijnklimaat valt minder dan 200mm neerslag per jaar
er zijn koude en warme woestijnen
Slide 27 - Tekstslide
BS:
Steppeklimaat
Droog klimaat 200mm-500mm neerslag per jaar.
Steppe kunnen koud en warm zijn
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Tekstslide
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Tekstslide
Slide 33 - Tekstslide
Slide 34 - Tekstslide
Slide 35 - Tekstslide
Slide 36 - Tekstslide
Slide 37 - Tekstslide
Welke vragen moet je stellen:
Hoeveel neerslag valt er in het jaar? (heb je te maken met een B-klimaat?)
Wat is de temperatuur in de warmste maand, welke maand?
Wat is de temperatuur in de koudste maand, welke maand?
Ligt de plaats op het NH of ZH?
Is er sprake van een droge tijd? (A=<50mm, C of D=<30mm)
Zo ja welk seizoen?
temperatuurgrenzen bepalen hoofdletter, neerslagverdeling bepaalt kleine letter.
Slide 38 - Tekstslide
Welke vragen moet je stellen:
Hoeveel neerslag valt er in het jaar? (heb je te maken met een B-klimaat?)
Wat is de temperatuur in de warmste maand, welke maand?
Wat is de temperatuur in de koudste maand, welke maand?
Ligt de plaats op het NH of ZH?
Is er sprake van een droge tijd? (A=<50mm, C of D=<30mm)
Zo ja welk seizoen?
temperatuurgrenzen bepalen hoofdletter, neerslagverdeling bepaalt kleine letter.
Slide 39 - Tekstslide
Welke vragen moet je stellen:
Hoeveel neerslag valt er in het jaar? (heb je te maken met een B-klimaat?)
Wat is de temperatuur in de warmste maand, welke maand?
Wat is de temperatuur in de koudste maand, welke maand?
Ligt de plaats op het NH of ZH?
Is er sprake van een droge tijd? (A=<50mm, C of D=<30mm)
Zo ja welk seizoen?
temperatuurgrenzen bepalen hoofdletter, neerslagverdeling bepaalt kleine letter.